De herfst is al een flink stuk gevorderd en daarmee komt het wintersportseizoen voor Oostenrijk steeds dichterbij. Eigenlijk zit men daar dus op sneeuw te wachten en niet op temperaturen die zomerse waarden aan gaan nemen. In dit verhaal zullen we uitleggen welke factoren de veroorzaker zijn van dergelijke omstandigheden.
De hoge temperaturen die veelal terug te vinden zijn aan de noordzijde van de Alpen staan in schril contrast met de maximumtemperaturen van enkele hoger gelegen gebieden. Weerstation Jungfraujoch, gelegen in Zwitserland op 3.576 meter hoogte, noteerde gisteren een maximumtemperatuur van 7,3 graden beneden het vriespunt terwijl in Wachtberg an der Styer een middagtemperatuur van 25,3 graden werd gemeten.
De maximumtemperaturen van afgelopen woensdag. Opvallend zijn vooral de hoge temperaturen aan de noordzijde van de Alpen
Wind speelt een belangrijke rol
De laatste dagen deed zich in de Alpen een schoolvoorbeeld voor van fohn- en stauwerking. Onder invloed van de zuidenwind was er namelijk een duidelijke tweedeling te zien op het gebied van weerbeeld en temperaturen.
De zuidenwind voerde vochtige lucht aan, waardoor er een schoolvoorbeeld van fohn- en stauwerking ontstond
Door de stauwerking viel vooral aan de zuidkant van de Alpen neerslag
De zuidenwind blies namelijk vochtige lucht tegen de zuidelijke berghellingen van de Alpen. De vochtige lucht werd hierdoor gedwongen om te stijgen. Omdat het hoger in de atmosfeer kouder is vormen zich wolken. Koude lucht kan immers minder vocht bevatten en dus treedt er condensatie op. De regenwolken die ontstonden waren vervolgens de veroorzaker van flinke regen- en sneeuwval.
Volgens het Europese model was deze neerslag niet alleen in de vorm van regen
De noordelijke hellingen van de Alpen lagen duidelijk in de regenschaduw van het gebergte. Zodra de vochtige lucht het hoogste punt had bereikt, kon de landing naar beneden worden ingezet. Bij het dalen van de lucht stijgt de temperatuur en droog de lucht verder uit. Hierdoor lossen de wolken op en is er dus veel ruimte voor de zon.
De hoogte vanaf waar volgens het Europese model neerslag valt in de vorm van sneeuw. In de Alpen gebeurt dit vanaf ruim 2.000 meter
Adiabatisch proces
Dat temperaturen met de hoogteligging veranderen is bij veel mensen bekend. Minder bekend is dat de temperatuursverandering afhankelijk is van de luchtvochtigheid. Zo is het aan de voet van de Alpen aan de zuidkant frisser dan aan de noordkant van het gebergte. Dit verschil wordt veroorzaakt door een proces dat in de meteorologie adiabatisch temperatuurverval wordt genoemd. We maken hierbij onderscheid tussen nat-adiabatisch temperatuurverval en droog-adiabatisch temperatuurverval.
De invloed van adiabatische processen uitgelegd aan de hand van weerbeeld en temperatuur
We beginnen met de eerste. Dit proces speelt zich af in het zuiden van de Alpen. Hier stijgen pakketjes met vochtige lucht, waardoor deze afkoelen en condenseren. Bij deze condensatie komt warmte vrij en deze warmte komt ten goede aan het pakketje lucht. Hierdoor is de afkoeling minder sterk, gemiddeld 0,6 graden per 100 meter.
Bij het droog-adiabatisch proces aan de noordzijde van de Alpen komt deze warmte bij het condenseren niet vrij. Sterker nog, het verdampingsproces, ofwel oplossen van de bewolking, kost eerder warmte. Hierdoor is het temperatuurverval ook veel groter: 1 meter per 100 meter.
Een rekenvoorbeeld
Deze adiabatische processen zijn ook de verklaring voor de temperatuursverschillen in de Alpen. Neem nou station Waidhoven aan de noordkant van de Alpen. Voor het gemak ronden we de hoogteligging van dit station af op 500 meter. Hier werd afgelopen dinsdag (afgerond) een temperatuur van 25 graden bereikt. Een bergtop ten zuiden van dit meetstation ligt op ongeveer 3.500 meter hoogte.
Om de temperatuur te berekenen moeten we aan deze kant van de Alpen uitgaan van een droog-adiabatisch temperatuurverval. Het hoogteverschil is 3000 meter. Per 100 meter daalt de temperatuur met 1 graden. 30 x 1 = 30 graden temperatuursverschil. Hierdoor is de temperatuur op de top van deze berg 25 – 30 = -5 graden.
Aan de zuidzijde van de Alpen liggen ook meetstations. Om de temperatuur te berekenen van een meetstation op een hoogte van 0 meter moeten we, vanwege de regen, uitgaan van nat-adiabatisch temperatuurverval. Dit betekent dus 0,6 graden per 100 meter. Het hoogteverschil is 3.500 meter, dus 35 x 0,6 is 21 graden. -5 + 21 = een temperatuur van 16 graden aan de voet van deze berg, zoals bijvoorbeeld in Ljubljana (Slovenië) gemeten is.
Bronnen: Meteo Consult en Jan Visser.