Hieronder een deel van het onderzoek snel vertaalt:
Geforceerde trends en interne variabiliteit in klimaatmodellen van extreme stormfrequentie en -intensiteit in Europa
Klimaatveranderingsprojecties van Europese stormschade zijn zeer onzeker vanwege verschillende klimaatmodelresponsen en grote interne variabiliteit. Deze studie gebruikt gegeneraliseerde lineaire modellen en een gewogen mediaan schatting om optimaal gedwongen trends te extraheren in een aantal Europese stormstatistieken. Voetafdrukken van stormen geassocieerd met extratropische cyclonen worden gecreëerd voor een ensemble van modellen uit het Coupled Model Intercomparison Project Phase 6 (CMIP6) over een volledige tijdreeks van 1980 tot 2100. Trends worden beoordeeld over tijd, maar ook als functie van veranderingen in de wereldwijde gemiddelde oppervlaktetemperatuur. Trends in totale impact worden toegeschreven aan veranderingen in gemiddelde stormintensiteit, frequentie en getroffen gebied, waarbij veranderingen in gebied de belangrijkste drijfveer zijn van veranderingen in gemiddelde stormintensiteit. Betrouwbaarheid in de bevindingen wordt beoordeeld, met een hoge betrouwbaarheid in afnames in frequentie voor Zuid- en Noord-Europa, gemiddelde betrouwbaarheid in een toename van de gemiddelde stormintensiteit voor delen van Noordwest-Europa, en lage betrouwbaarheid in eventuele veranderingen voor Oost-Europa. Een 15-leden ensemble van het MPI-ESM1-2-LR model wordt gebruikt om interne variabiliteit te beoordelen. Trends tussen individuele leden kunnen aanzienlijk variëren; echter, de onzekerheid als gevolg van interne variabiliteit in het 15-leden ensemble is over het algemeen slechts 50% van die in het multimodel ensemble van CMIP6-modellen voor totale impact. Met de grootste onzekerheid afkomstig van modelverschillen, is een groot deel van de onzekerheid in toekomstige stormen daarom potentieel te verminderen met vooruitgang in modellering.
Resultaten voor West-Europa
In de berekeningen van de modellen zijn de resultaten voor Nederland als volgt:
- De intensiteit van het gehele stormseizoen neemt met 34% toe (onzekerheidsmarge tussen 9% en 59%).
- De intensiteit per storm neemt met 27% toe (onzekerheidsmarge tussen 4% en 50%)
- Het aantal stormen is ongeveer gelijk (+1.5%, onzekerheidsmarge tussen 4.6% afname en +7.6% toename)
- De omvang van het getroffen gebied per storm neemt licht toe (+4.7%, onzekerheidsmarge tussen 0.9% afname en +10.3% toename)
Vooral in het uiterste noorden en zuiden neemt de intensiteit van het stormseizoen af (en de meeste andere stormstatistieken ook). In het midden van Europa zien we een zone van de Britse Eilanden tot aan Oost-Europa waar de intensiteit per storm (flink) toeneemt. Daarbij moet wel gezegd worden dat de toename in Oost-Europa onzeker is, daar lopen de modellen flink uiteen.
Het aantal stormen neemt bijna overal af. Kort samengevat zullen we minder vaak storm zien, maar zijn de stormen wel heviger.

Weighted median trend estimates of European windstorm severity metrics for different regions of Europe: (a) the seasonal aggregate severity (L); (b) the storm average severity (L‾); (c) the frequency of windstorms (n); (d) the storm average footprint area (A‾). All units are Δ% per century. Panels (a) and (b) extend to ±50% per century, and panels (c) and (d) extend to ±10% per century.
Tot slot zijn deze resultaten dus gebaseerd op modelberekeningen, maar omdat het een ensemble is kunnen we dus wel met enige zekerheid zeggen dat dit het beeld is dat de modellen voor onze toekomst schetsen.
Wil je meer weten, dan raad ik je ten zeerste aan dit artikel verder te lezen: https://rmets.onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1002/qj.4849
Bron:
Priestley, M. D., Stephenson, D. B., Scaife, A. A., Bannister, D., Allen, C. J., & Wilkie, D. (2024). Forced trends and internal variability in climate change projections of extreme European windstorm frequency and severity. Quarterly Journal of the Royal Meteorological Society.
Wat is een sting jet?
Sommige extratropische cyclonen bereiken hun hoogste oppervlaktewindsnelheid aan de evenaarzijde van hun kern aan het einde van wat bekend staat als een "back-bent front" (een naar achteren gebogen front), en dicht bij de punt van een karakteristiek wolkenpatroon dat bekend staat als een "cloud head" (wolkenkop). In de twintigste eeuw noemden Noorse meteorologen dit kenmerk 'de giftige schorpioensstaart' van het back-bent front. In 2004 bedacht Browning de term "sting jet" om een luchtstroom te beschrijven die afdaalt van de mid-troposfeer om te eindigen in een oppervlaktewindmaximum. Later onderzoek heeft bevestigd dat dit windmaximum in sommige cyclonen bestaat uit lucht van zowel de dalende sting jet als de "cold conveyor belt" (koude luchtstroom in lagedrukgebied) die de kern nabij het oppervlak omringt. Ondanks dit onderzoek misbruiken de media, en zelfs sommige onderzoekers en meteorologen, de term 'sting jet' om het algehele windmaximum te beschrijven in plaats van alleen het dalende deel. Daarom pleit dit artikel voor duidelijkheid in de definitie van wat een sting jet is. De term 'sting jet' zou alleen gebruikt moeten worden voor de dalende luchtstroom, en niet voor het gehele windmaximum aan de evenaarszijde van het lagedrukgebied.
Lees meer: https://rmets.onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1002/wea.2795

Conceptual model for the location of a sting jet (orange shading) in a Shapiro–Keyser cyclone in the Northern Hemisphere, highlighting regions of lower-tropospheric frontogenesis (blue shading surrounded by solid lines) and frontolysis (blue shading surrounded by dashed lines). Thin lines are lower-tropospheric (e.g. 925 hPa) isentropes (θ, θ + Δθ, θ + 2Δθ), frontal symbols are conventional, and L marks the position of the surface low centre. (Figure and caption from Schultz and Sienkiewicz (2013). © American Meteorological Society.)