De zomer van 2013 heeft aardig gepresteerd wat hitteproductie betreft. Op het landelijk hoofdstation in De Bilt is op zeven dagen een dertig plusser gemeten, terwijl het klimatologisch gemiddelde op vier dagen ligt. Twee onderzoekers van Meteo Consult wilden nagaan of hun persoonlijke gevoel klopt dat extreem hoge temperaturen de laatste jaren vaker worden gemeten dan in de vorige eeuw. Samen met twee onderzoekers van het KNMI is daarom een onderzoek uitgevoerd.
De twee onderzoekers van Meteo Consult, Robert Mureau en Wim van den Berg, sloegen de handen ineen met twee collega-onderzoekers bij het KNMI, Wilco Hazeleger en Erik Min. Samen hebben ze onderzocht of het inderdaad zo is dat extreem hoge temperaturen in Nederland zich tegenwoordig vaker voordoen dan in de vorige eeuw. Recent zijn in het meteorologisch tijdschift Meteorologica de uitkomsten van dit onderzoek gepubliceerd, die hier kort worden besproken.
Afgelopen zomer werden regelamtig tropische temperaturen gemeten. Zo ook op 2 augustus, waarbij het in Arcen 36,9°C werd. Foto: Ria Luttikhold.
Het onderzoek
Tijdens het onderzoek is gekeken naar de gemeten maximumtemperaturen in De Bilt en Maastricht. In eerste instantie is daarbij gekeken naar de temperaturen van 35 graden en hoger, maar al snel bleek dat deze temperaturen te weinig zijn voorgekomen om betrouwbare statistiek op los te laten. Daarom is besloten om voor beide stations de honderd hoogste maximumtemperaturen te gebruiken en deze waarden statistisch met elkaar te vergelijken.
Na jaren zestig warmer
Uit het onderzoek komt naar voren dat over de gehele periode vanaf 1901 tot heden geen duidelijk stijgende trend waarneembaar is. Toch is er wel degelijk een stijging van zowel de maximum- als gemiddelde temperatuur geobserveerd na de jaren zestig. Dit wordt vermoedelijk veroorzaakt door het versterkte broeikaseffect en een toename van de inkomende kortgolvige straling (zonlicht). Dat deze trend niet over de gehele periode is waargenomen, lijkt verklaard te kunnen worden door relatief weinig hoge maximumtemperaturen in de jaren vijftig tot het einde van de jaren zeventig.
Niet alleen voor mensen is dertig graden met zon heet. Ook dit schaap zocht de schaduw op. Foto: Gé Ensing.
Oorzaken ‘gat’ in temperatuur
In het onderzoek worden vier redenen genoemd voor dit ‘gat’ in de maximumtemperaturen in de jaren vijftig en zestig. Ten eerste de statistiek. De gebruikte maximumtemperaturen zijn met minder dan 1% van de totale zomermaximumtemperaturen slechts een heel klein deel van de meetreeks.
Ten tweede worden technische veranderingen aangedragen als mogelijke oorzaak. Het weerstation van Maastricht bevond zich namelijk eerst op 20 meter hoogte boven het maaiveld dichtbij de stad, maar sinds 1945 bevindt het weerstation zich hoger (113 meter + NAP) en verder van de stad. Bovendien wordt er nu op 1,5 meter hoogte boven het gras gemeten. Ook in De Bilt is een technische verandering toegepast. Daar is in 1950 de meetopstelling enigszins is veranderd.
Als derde reden wordt een verandering in het circulatiepatroon genoemd, waarbij in de jaren vijftig en zestig een iets gewijzigd luchtstromingspatroon is waargenomen.
Hete zonnige dagen leveren vaak prachtige zonsondergangen op. Deze werd gefotografeerd door Ank Speelberg.
Tenslotte heeft een verandering in de hoeveelheid aërosolen mogelijk een rol gespeeld. De concentratie van kleine stofdeeltjes in de lucht (aërosolen) is na de tweede wereldoorlog namelijk toegenomen en pas in de jaren tachtig is de lucht weer schoner geworden. Deze stofdeeltjes houden een deel van het inkomende zonlicht tegen, zodat de temperatuur wat minder sterk kan oplopen.
De conclusie is dus dat we op dit moment op hetzelfde niveau zitten als vóór 1950 voor wat aantal extreem hoge maximumtemperaturen betreft en dat over de afgelopen ruim honderd jaar in De Bilt en Maastricht geen toename in het aantal extreem hoge maximumtemperaturen is geconstateerd.
Bron: Meteo Consult, KNMI, Meteorologica