Vandaag is het acht jaar geleden dat de Europese Huygens-capsule een zachte landing maakte op het oppervlak van de grote Saturnusmaan Titan. Het was voor het eerst dat er een landing werd uitgevoerd op de maan van een andere planeet dan de aarde. Titan is de grootste maan in het zonnestelsel, en de enige met een substantiële dampkring. Daardoor kon Huygens gebruik maken van een parachute. De Huygens-capsule maakte deel uit van het internationale Cassini-project; het moederschip Cassini draait nog steeds in een baan rond Saturnus, en brengt met infraroodinstrumenten en radar het oppervlak van Titan in kaart. Ter gelegenheid van de verjaardag van de Huygens-landing heeft de Europese ruimtevaartorganisatie ESA een nieuwe animatie van de landing geproduceerd, waarin alle beschikbare informatie over valsnelheid, wind, etc. is verwerkt. (GS).
Voor de animatie kan je hier klikken>Huygens-landing
Bron: Astronieuws
Afgaande op het aantal inslagkraters, lijkt het oppervlak van de grote Saturnusmaan Titan heel jong. Maar schijn bedriegt: eenmaal gevormde kraters blijken snel te worden opgevuld. Dat blijkt uit onderzoek met de NASA-ruimtesonde Cassini.De meeste andere manen van Saturnus zijn bezaaid met vele duizenden kraters. Dat is een duidelijke aanwijzing dat hun oppervlakken al vele honderden miljoenen jaren nauwelijks veranderingen hebben ondergaan. Maar tot nu toe zijn op Titan niet meer dan zestig kraters aangetroffen, terwijl toch al de helft van zijn oppervlak nauwkeurig is bekeken.Uit onderzoek van de weinige kraters op Titan blijkt bovendien dat deze gemiddeld honderden meters minder diep zijn dan vergelijkbare kraters op de grote Jupitermaan Ganymedes. Er moet dus een proces zijn dat de kraters op de Saturnusmaan opvult.Er zijn twee kandidaten voor dat proces. De eerste is erosie door een stromende vloeistof – niet water, want daarvoor is het veel te koud op Titan, maar bijvoorbeeld methaan. Bij dat type verwering zou het opvulproces aanvankelijk heel snel verlopen om vervolgens, naarmate de kraterranden verder afslijten en minder steil worden, steeds verder te vertragen. In dat geval zouden er echter veel net-niet-volle kraters op Titan te vinden moeten zijn, maar die ontbreken. De Cassini-beelden tonen kraters die nog maar amper opgevuld zijn, half opgevulde kraters en kraters die bijna helemaal opgevuld zijn. En dat wijst erop dat het opvulproces juist heel gelijkmatig verloopt.Volgens de onderzoekers lijkt het er nog het meest op dat de kraters worden opgevuld door zand dat door de wind wordt meegevoerd. Op Titan bestaat dat 'zand' overigens niet uit verweerd gesteente, maar uit bevroren koolwaterstoffen. (EE).
Bron: Astronieuws
![](/images/userimages/forum/user_8136/131498.jpg)
This view of layered rocks on the floor of McLaughlin Crater shows sedimentary rocks that contain spectroscopic evidence for minerals formed through interaction with water. The High Resolution Imaging Science Experiment (HiRISE) camera on NASA's Mars Reconnaissance Orbiter recorded the image. Image Credit: NASA/JPL-Caltech/Univ. of Arizona
De Marskrater McLaughlin stond ooit blank. In een ver verleden bevond zich op de bodem van de krater een meer, dat gevoed werd door grondwater. Die conclusie trekken planeetonderzoekers in National Geoscience op basis van metingen van de Amerikaanse Mars Reconnaissance Orbiter (MRO). MRO werd in 2005 gelanceerd en verricht vanuit een omloopbaan om Mars metingen aan mineralen op het oppervlak. McLaughlin is een 92 kilometer grote en 2,2 kilometer diepe krater aan de westzijde van Arabia Terra. Op de bodem van de krater zijn gelaagde gesteenteafzettingen ontdekt die carbonaten en kleimineralen bevatten. Die ontstaan alleen onder langdurige invloed van oppervlaktewater. Omdat er geen grote stromingspatronen zichtbaar zijn die in de krater uitkomen, nemen de onderzoekers aan dat de krater ooit gevuld werd door grondwater.
Bron: Astronieuws
De Nederlandse LOFAR-radiotelescoop (Low-Frequency Array) kan wellicht 'poollicht' detecteren op planeten bij andere sterren dan de zon. Dat concluderen onderzoekers van de Universiteit van Leicester in een artikel in The Astrophysical Journal. Poollicht in de dampkring van de aarde ontstaat wanneer elektrisch geladen deeltjes van de zon in botsing komen met zuurstof- of stikstofatomen in de bovenste luchtlagen. Ook in de atmosferen van Jupiter en Saturnus is poollicht waargenomen. Het magnetisch veld van de planeet bundelt de geladen deeltjes; poollicht komt alleen in een gebied rond de magnetische noord- en zuidpool voor. Voordat de geladen deeltjes in de dampkring terechtkomen, zenden ze echter ook radiostraling uit, doordat ze spiraalvormige bewegingen beschrijven rond de magnetische veldlijnen. Die langgolvige, laagfrequente radiostraling is in het geval van Jupiter decennia geleden al voor het eerst waargenomen. Jonathan Nichols van de Universiteit van Leicester denkt nu dat de waargenomen laagfrequente radiostraling van sommige extreem koele dwergsterren ook op deze manier verklaard kan worden. Bovendien rekenen hij en zijn collega's in hun publicatie voor dat een vergelijkbaar proces moet optreden bij grote exoplaneten met een sterk magnetisch veld. De verwachting is dat radiotelescopen zoals LOFAR of de Indiase GMRT (Giant Meter-wave Radio Telescope) in principe in staat moeten zijn om de laagfrequente radiostraling van dit 'exo-poollicht' te detecteren. Zulke waarnemingen kunnen extra informatie opleveren over de betreffende planeet.
Bron: Astronieuws
Volgens astronomen van Swinburne University of Technology (Melbourne, Australië) groeien de superzware zwarte gaten in de kernen van sterrenstelsels vaak sneller dan gedacht. Dat concluderen zij uit waarnemingen met de Hubble-ruimtetelescoop, de Europese Very Large Telescope in Chili en de Keck-telescoop op Hawaï. Binnen sterrenstelsels vindt een soort strijd plaats om het beschikbare gas: het kan worden gebruikt om nieuwe sterren te vormen of om het centrale zwarte gat te voeden. Jarenlang gingen wetenschappers ervan uit dat de uitkomst van die wedloop is dat het zwarte gat ongeveer even snel in massa toeneemt als de stellaire bevolking van het stelsel. Maar nieuwe waarnemingen van 72 sterrenstelsels waarvan de massa's van het superzware zwarte gat en de centrale sterrenpopulatie werden bepaald, laten iets heel anders zien. Bij grote elliptische sterrenstelsels gaat elke tienvoudige toename van de stellaire massa gepaard met een honderdvoudige toename van de massa van het zwarte gat. In de compacte kernen van kleine sterrenstelsels en schijfstelsels zoals onze Melkweg gebeurt juist het tegenovergestelde: daar winnen de sterren de strijd. (EE)
Bron: Astronieuws
Kernfysici hebben precisiemetingen verricht aan de reacties waarbij radioactieve fluor-atomen vervallen en neon-atomen worden geproduceerd. Zulke reacties vinden plaats in nova-explosies - helderheidsuitbarstingen van witte dwergsterren die materie opzuigen van een begeleider. Nova's worden normaalgesproken bestudeerd op zichtbare golflengten, maar zichtbaar licht wordt pas geruime tijd na de eigenlijke explosie uitgestraald. Astronomen zouden daarom liever waarnemingen verrichten in het energierijke gamma-golflengtegebied. Probleem daarbij is dat zulke waarnemingen pas goed uit te voeren en te analyseren zijn wanneer de kernreacties die tijdens de nova-explosie plaatsvinden goed worden begrepen. Het nieuwe onderzoek, uitgevoerd door natuurklundigen van de Universiteit van York en gepubliceerd in Physical Review Letters, geeft nu veel nauwkeuriger informatie over de snelheid waarmee de fluor-reactie zich voltrekt en de hoeveelheid geproduceerd neon. (GS)
Bron: Astronieuws
stronomen uit Duitsland, Frankrijk, Zweden en Australië hebben met behulp van een Australische radiotelescoop gemeten welke temperatuur het heelal zeven miljard jaar geleden had. Daarbij hebben zij vastgesteld dat het heelal op dat moment precies zo 'warm' was als de oerknaltheorie voorspelt.Voor deze temperatuurmeting hebben de astronomen gekeken naar een gaswolk op 7,2 miljard lichtjaar van de aarde. Of beter gezegd: naar het licht van een nog verder weg staande quasar dat door die wolk is gegaan. Het gas heeft een 'vingerafdruk' in dat licht achtergelaten, door specifieke golflengten te absorberen. Uit die vingerafdruk kan worden afgeleid welke temperatuur het gas had. En omdat het enige wat het gas warm hield de kosmische achtergrondstraling was – de zwakke gloed die is overgebleven van de ziedend hete oerknal – volgt daaruit de temperatuur van het heelal op het moment dat een deel van het quasarlicht werd geabsorbeerd.Uit de meting blijkt dat het heelal 7,2 miljard jaar geleden een temperatuur van 5,08 kelvin had, oftewel 267,92 graden Celsius onder nul. Dat is heel koud, maar altijd nog ruim twee graden warmer dan de huidige kosmische temperatuur. (EE).
Bron: Astronieuws
De Amerikaanse onderzoeksballon Super-TIGER cirkelt al 45 dagen op grote hoogte rond de Zuidpool. Daarmee heeft hij het duurrecord voor wetenschappelijke ballonvluchten, dat op 42 dagen stond, ruimschoots verbroken.Super-TIGER, die een detector voor kosmische straling aan boord heeft, steeg op 9 december vorig jaar op van het Ross IJsplateau. Sindsdien heeft hij op een hoogte van ongeveer veertig kilometer ruim twee rondjes rond de Zuidpool gemaakt. Dat gebeurt, dankzij de luchtstromingen ter plaatse, vanzelf. Naar verwachting zal de ballon nog ruim een week in de lucht blijven en begin februari in de buurt van de McMurdo-basis op Antarctica landen.Vanaf Antarctica worden wel vaker wetenschappelijke ballonvluchten 'gelanceerd'. Dat is een relatief goedkoop alternatief voor onderzoek dat normaal gesproken door kostbare satellieten wordt gedaan. (EE).
Bron: Astronieuws
De Leidse astronoom Ewine van Dishoeck, heeft met de Herschel-ruimtetelescoop zwaar moleculair waterstof gedetecteerd in de protoplanetaire schijf rond de nabije ster TW Hydrae. Ze schatten het gewicht van de gasrijke schijf op vijftig keer de massa van Jupiter – aanzienlijk meer dan de schijf van gas en stof waaruit ons eigen zonnestelsel is ontstaan (Nature, 31 januari). Zwaar moleculair waterstof of waterstofdeuteride bestaat uit één waterstofatoom en één deuteriumatoom – een vorm van waterstof die tweemaal zo zwaar is als normale waterstof. Het wordt beschouwd als een betrouwbare indicator voor het hoofdbestanddeel van de schijf: moleculair waterstof, dat uit twee normale waterstofatomen bestaat. Het is voor het eerst dat in een protoplanetaire schijf zwaar waterstof is opgespoord.Een protoplanetaire schijf bestaat uit materiaal – hoofdzakelijk waterstof, maar ook andere gassen en kleine hoeveelheden kosmisch stof – dat rond een pasgeboren ster is achtergebleven. Dit materiaal draait verscheidene miljoenen jaren rond de ster voordat het tot planeten condenseert of door sterwinden wordt weggedreven. Uit de protoplanetaire schijf rond TW Hydrae zou in de toekomst een complex planetenstelsel kunnen ontstaan. Tot nu toe zijn zo’n vijftig protoplanetaire schijven in detail onderzocht, maar het bepalen van hun massa is een heikel karwei. Dat komt doordat hun voornaamste bestanddeel, moleculair waterstof, niet rechtstreeks waarneembaar is. Hierdoor lagen eerdere schattingen van de massa van de TW Hydrae-schijf, gebaseerd op de detectie van veel schaarsere moleculen (zoals koolmonoxide) of stofkorreltjes, meer dan een factor 100 uit elkaar. De schattingen op basis van zwaar moleculair waterstof zijn veel nauwkeuriger, omdat van metingen in ons eigen zonnestelsel goed bekend is hoe groot het relatieve aandeel zware waterstof is. (EE)
Bron: Astronieuws
Heuvelkammen in oude, geërodeerde gebieden op Mars zijn ontstaan door de inwerking van ondergronds water in een ver verleden. Die conclusie trekken planeetonderzoekers van Brown University op basis van een uitgebreide analyse van foto's, gemaakt door de Amerikaanse Mars Reconnaissance Orbiter. Ze bestudeerden de oriëntatie en mineralogische samenstelling van ca. vierduizend heuvelkammen in de gebieden Nili Fossae en Nilosyrtis. Hun resultaten en conclusies worden binnenkort gepubliceerd in Geophysical Research Letters. De heuvelkammen, honderden meters lang en enkele meters breed, vertonen een systematische oriëntatie ten opzichte van nabijgelgen inslagkraters. Bovendien komen ze uitsluitend voor in gebieden die rijk zijn aan ijzer- en magnesiumrijke kleimineralen, die alleen onder invloed van de inwerking van water kunnen ontstaan. Dit alles doet vermoeden dat het hier oorspronkelijk om ondergrondse scheuren en barsten in de Marsbodem ging, ontstaan als gevolg van meteorietinslagen. Water dat vervolgens door deze ondergrondse breuksystemen stroomde, liet daar mineralen achter die harder waren dan het omringende gesteente. Bij de latere erosie van het oppervlaktegesteente bleven die mineraalrijke 'aders' over als heuvelkammen aan het Marsoppervlak. Dat de heuvelkammen alleen voorkomen in gebieden die ook rijk zijn aan kleimineralen, ondersteunt de hypothese dat hier sprake is geweest van waterrijke omgevingen. De onderzoekers denken dat de heuvelkammen mogelijk aanwijzingen kunnen bevatten voor het bestaan van micro-organismen in het verre verleden van Mars. Onderzoek van de Marswagen Curiosity aan kleinere maar vergelijkbare structuren in de grote Marskrater Gale zou hierover uitsluitsel kunnen geven. (GS).
Bron: Astronieuws
De grote 'bel' op deze röntgenfoto is een zogeheten 'superbubble' in de Grote Magelhaense Wolk, op ca. 160.000 lichtjaar afstand. De superbubble, DEM L50 (of N186) geheten, is ontstaan door krachtige sterrenwinden en supernova-explosies van kort levende, zware sterren. Aan de bovenzijde van de superbubble is een kleinere ronde structuur te zien: een 'normaal' supernovarestant. De röntgenstraling van DEM L50 is vastgelegd door het Amerikaanse Chandra X-ray Observatory; op deze foto zijn de röntgenwaarnemingen (roze) gecombineerd met waarnemingen op zichtbare golflengten. De hoeveelheid röntgenstraling van DEM L50 is ongeveer twintig keer zo groot als verwacht zou worden op basis van theoretische modellen; de extra röntgenstraling is vermoedelijk afkomstig van schokgolven in het gas en van heet gas dat aan de binnenzijde van de schil vrijkomt door 'verdamping' onder invloed van energierijke straling van sterren. (GS).
Bron: Astronieuws | Gewijzigd: 3 mei 2017, 11:38 uur, door Joyce.s
Net als de mythische slang Ouroboros heeft een groot stormgebied in de atmosfeer van de planeet Saturnus zichzelf in de 'staart' gebeten. Daarmee groef de storm klaarblijkelijk zijn eigen graf: hij sputterde uit. Een en ander blijkt uit onderzoek met de Amerikaanse ruimtesonde Cassini, waarvan de resultaten nu in het tijdschrift Icarus zijn gepubliceerd.Het is voor het eerst dat wetenschappers getuige waren van een storm die zichzelf opeet. Zelfs op Jupiter, waar dit soort stormgebieden veel vaker zijn waargenomen, is het verschijnsel nog nooit gezien. Ook op aarde komen stormen zichzelf nooit tegen: er staat altijd wel een gebergte in de weg.Het stormgebied ontstond op 5 december 2010 op het noordelijk halfrond van Saturnus. Anders dan orkanen op aarde, die energie onttrekken aan warm oceaanwater en een spoor van koud water achterlaten, deed de storm op Saturnus zich te goed aan warme lucht. Het gevolg: tal van onweersbuien, die met donder en bliksem gepaard gingen.Kort na zijn ontstaan begon de turbulente 'kop' van de storm zich in westelijke richting te verplaatsen, onder achterlating van een lange, turbulente staart. Binnen enkele maanden strekte hij zich uit over de volledige omtrek van de planeet op die breedtegraad, een afstand van 300.000 kilometer. Toen kop en staart in juni 2011 bij elkaar kwamen, ging de storm al vrij snel liggen. Eind augustus werden de laatste onweersverschijnselen gezien. Waarom de storm zo snel uitgeput raakte, is nog een raadsel. (EE).
Bron: Astronieuws
Astronomen worstelen al een tijdje met het probleem dat er veel minder kleine sterrenstelsels worden waargenomen dan er volgens de meest gebruikte kosmologische modellen zouden moeten zijn. Nieuwe computerberekeningen bieden een plausibele verklaring voor dit gebrek aan dwergstelsels: ze bestaan wel, maar ze zenden domweg weinig licht uit.De afgelopen decennia is vastgesteld dat ons heelal bestaat uit ongeveer 75% donkere energie, 20% donkere materie en 5% normale materie. De beide laatste bestanddelen zijn samengeklonterd tot een ingewikkeld netwerk van filamenten en leegten, dat bekendstaat als het kosmische web. Computermodellen hebben laten zien dat dit kosmische web ontelbare kleine sterrenstelsels, met duizend keer zo weinig massa als onze Melkweg, zou moeten bevatten. Maar in de omgeving van het Melkwegstelsel zijn slechts enkele tientallen dwergstelsels ontdekt.Een internationaal team van wetenschappers heeft dit probleem onderzocht binnen het Constrained Local UniversE Simulations-project (CLUES). De computersimulaties van CLUES zijn bedoeld om een nauwkeurig beeld te geven van de directe omgeving van de Melkweg, de zogeheten Lokale Groep.Een analyse van de CLUES-simulaties heeft nu laten zien dat sommige dwergstelsels van de Lokale Groep zulke hoge snelheden hebben ten opzichte van het kosmische web, dat ze onderweg heel veel gas kwijtraken. En zonder gasvoorraad kunnen deze stelsels geen sterren produceren en zijn ze mogelijk te klein en te zwak om waarneembaar te zijn. (EE).
Bron: Astronieuws
Volgens Helmut Lammer van het ruimteonderzoeksinstituut van de Oostenrijkse Academie van Wetenschappen zijn veel van de 'super-aardes' die de afgelopen jaren bij andere sterren zijn ontdekt in werkelijkheid 'mni-Neptunussen': rotsachtige werelden die omgeven worden door een zeer dikke waterstofrijke dampkring. Planeten die ontstaan in een gasrijke protoplanetaire schijf kunnen veel van dat gas aan zich binden door de zwaartekracht. Ook de dikke gasmantels van de reuzenplaneten in ons eigen zonnestelsel zijn op die manier ontstaan. Bij de sterren Kepler 11, Gliese 1214 en 55 Cancri blijkt dat, volgens Lammers onderzoek, echter ook het geval te zijn voor de kleinere, lichtere planeten die op zeer kleine afstand rond hun ster cirkelen. Deze exoplaneten zijn een slagje groter en een paar keer zo zwaar als de aarde, maar uit de waarnemingen blijkt dat ze door waterstofrijke gasmantels worden omgeven. Lammer heeft nu uitgerekend dat die dikke atmosferen weliswaar in vrij hoog tempo 'verdampen', waardoor veel materie in de ruimte ontsnapt, maar dat dat proces niet efficiënt genoeg is om de gasmantels volledig kwijt te raken. Bij vergelijkbare planeten op grotere afstand van hun moederster, waar de temperatuur lager is, lukt dat dan zéker niet. Zijn conclusie, gepubliceerd in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, is dan ook dat veel 'super-aardes' in feite 'mini-Neptunussen' zijn - en blijven. In dat geval is de kans dat er op zo'n 'super-aarde' leven kan voorkomen veel kleiner dan tot nu toe werd gedacht.
Bron: Astronieuws
De zogeheten sterrenwind - een stroom van elektrisch geladen deeltjes - van de reuzenster Zèta Puppis blijkt niet uniform te zijn, maar uit talloze kleine fragmenten te bestaan, met uiteenlopende snelheden en temperaturen. Dat concluderen sterrenkundigen op basis van waarnemingen van de ster met de Europese röntgentelescoop XMM-Newton. De röntgenstraling ontstaat door onderlinge botsingen van snellere en tragere verdichtingen in de sterrenwind, die daardoor verhit raken. De sterrenwind van Zèta Puppis (ook wel Naos geheten) is ongeveer honderdduizend keer zo krachtig als die van onze eigen zon. Uit het feit dat de röntgenstraling vrij constant is, volgt dat het aantal 'klontjes' of fragmenten zeer groot moet zijn. Op langere tijdschalen zijn wel opmerkelijke variaties waargenomen, vermoedelijk ontstaan door de invloed van incidentele 'sterrenwindvlagen'. Onderzoek aan dit soort sterrenwinden is van belang, omdat ze van grote invloed zijn op hun omgeving en daardoor op de evolutie van het Melkwegstelsel. De nieuwe resultaten zijn gepubliceerd in drie artikelen in Astronomy & Astrophysics en in The Astrophysical Journal.
Bron: Astronieuws
Aan de rand van ons zonnestelsel, waar de deeltjes die de zon voortdurend uitstoot op soortgenoten uit de interstellaire ruimte stuiten, spelen zich moeilijk waarneembare verschijnselen af. Dankzij onderzoek met de rond de aarde cirkelende NASA-satelliet IBEX lukt het echter steeds beter om die te verklaren.In 2009 ontdekte IBEX een geheimzinnige gordel rond het zonnestelsel van waaruit atomen onze kant opkomen. Modelberekeningen lieten zien dat de gordel waarschijnlijk een bijzonder gebied is waar neutrale waterstofatomen het magnetische veld van de interstellaire ruimte betreden. Neutrale atomen zijn niet gevoelig voor magnetische velden, maar als ze elektronen kwijtraken worden ze dat wél en kunnen ze als zogeheten ionen weer in de richting van de zon worden gedirigeerd. Wanneer deze ionen op het juiste moment weer elektronen oppikken, vervolgen ze hun weg als de ongeladen atomen die IBEX detecteert.Amerikaanse wetenschappers hebben dit model nu wat verder verfijnd. Dat was nodig, omdat de berekeningen een smallere gordel voorspelden dan IBEX waarneemt. Volgens het aangepaste model veroorzaken de deeltjes tijdens hun geladen fase golven in het omringende magnetische veld. Deze golven zorgen ervoor dat de ionen opgesloten raken, ongeveer zoals schepen de haven niet uit kunnen als de golven op zee te hoog zijn. Hierdoor loopt de ionendichtheid op en wordt de gordel breder dan aanvankelijk werd gedacht.
Bron: Astronieuws
Nieuw onderzoek heeft het verband versterkt tussen de inslag van een ongeveer tien kilometer grote planetoïde of komeet en het snelle uitsterven van de dinosauriërs, 66 miljoen jaar geleden. Volgens een internationaal team van wetenschappers, onder wie onderzoekers van de Universiteit Utrecht en de Vrije Universiteit Amsterdam, vielen de beide gebeurtenissen zo goed als samen. Als de inslag al niet de oorzaak van het uitsterven was, heeft hij in elk geval het laatste zetje gegeven (Science, 8 februari).Onder wetenschappers bestaat nog steeds discussie over de oorzaak van het massale uitsterven van dier- en plantensoorten, dat ongeveer 66 miljoen jaar geleden plaatsvond. Behalve de inslag van een planetoïde of komeet zijn ook vulkaanuitbarstingen en klimaatveranderingen als mogelijke oorzaken aangevoerd.Zeker is dat zich voor de kust van het Mexicaanse schiereiland Yucatán rond die tijd een grote inslag heeft voltrokken. Deze inslag heeft niet alleen een groot litteken achtergelaten, in de vorm van de ongeveer 180 kilometer grote Chicxulub-krater, maar ook een wereldwijd verspreid kleilaagje dat rijk is aan glasbolletjes, geschokte kwarts en het schaarse element iridium. Een nieuwe, nauwkeurige datering heeft nu laten zien dat de inslag 66.038.000 jaar geleden heeft plaatsgevonden, met een onzekerheid van slechts 11.000 jaar. Daarmee zit er maar ongeveer 33.000 jaar tussen het moment van inslag en het snelle uitsterven van de dinosauriërs. De wetenschappers benadrukken echter dat dit niet bewijst dat de inslag de enige oorzaak was. In de miljoen jaar daarvóór vertoonde het klimaat op aarde een aantal perioden van flinke afkoeling, mogelijk ten gevolge van een reeks vulkaanuitbarstingen in India. Hierdoor stonden veel soorten toch al op het punt van uitsterven.
Bron: Astronieuws
Een internationaal team van astronomen heeft voor het eerst een duidelijke infraroodopname gemaakt van een boog van stofdeeltjes die zich uitstrekt over het centrale 'gat' van een stofschijf rond een jonge ster. Het bestaan van de stofboog wijst erop dat er planeten aanwezig zijn in het lege gebied.Veel jonge sterren zijn omringd door een schijf van gas en stof – een overblijfsel van de gaswolk waaruit de ster zelf is ontstaan. In zo'n schijf kunnen, door samenklontering van stof en gas, planeten ontstaan. Als dat gebeurt, ontstaan er één of meer lege zones in de schijf.Waarnemingen met de Subaru-telescoop op Hawaï hebben nu laten zien dat het centrale deel van de stofschijf rond de jonge ster J1604 niet zo leeg is als deze op het eerste gezicht lijkt. J1604 is een zonachtige ster in een groot stervormingsgebied in het sterrenbeeld Schorpioen, op 470 lichtjaar van de aarde. In het hart van de schijf rond J1604 is een boogvormige structuur van stofdeeltjes ontdekt. Het lijkt erop dat er stof vanuit het binnenste deel van de stofschijf naar een onzichtbaar object – waarschijnlijk een planeet – in het centrale deel stroomt. Onlangs zijn met de ALMA-submillimetertelescoop vergelijkbare structuren, maar dan van gas in plaats van stof, waargenomen bij een andere jonge ster.
![](/images/userimages/forum/user_3488/132245.jpg)
Subaru Telescope's near-infrared (1.6 μm) image of the protoplanetary disk around the young star J 1604. A black circular mask covers the bright, saturated light from the central star. The gauges for distance are in astronomical units and arc seconds. (Abbreviated as AU, an astronomical unit is the distance between the Sun and Earth. Abbreviated as arcsec, an arc second is 1/3600 of a degree.) Prominent features include the hole (white dotted line) in the disk; the arm extending over the hole (on the right); and the asymmetric dip (on the left). Click here for the image without labels. (Credit: The Graduate University for Advanced Studies and the National Astronomical Observatory of Japan)
Bron: Astronieuws
Terwijl de Marswagentjes Opportunity (geland in 2004) en Curiosity (geland in 2012) nog volop actief zijn, wordt de volgende Marsverkenner klaargemaakt voor een reis naar de rode planeet. MAVEN (Mars Atmosphere and Volatile EvolutioN) is bij het ruimtevaartbedrijf Lockheed Martin in Colorado geassembleerd en ondergaat daar nu een uitgebreid testprogramma. In augustus wordt MAVEN naar het Kennedy Space Center in Florida verscheept; de lancering staat gepland voor november 2013. Er wordt geen landing uitgevoerd op Mars; de ruimtesonde gaat vanuit een omloopbaan vooral onderzoek doen aan de bovenste dampkringlagen van de planeet.
Bron: Astronieuws
De ontdekkers van de twee kleinste manen van de dwergplaneet Pluto nodigen het grote publiek uit om namen voor deze recent ontdekte objecten te helpen kiezen. Traditioneel krijgen Pluto-manen namen die iets met Hades en de onderwereld te maken hebben.Om die traditie in stand te houden, hebben de astronomen alvast een twaalftal toepasselijke namen gereserveerd voor de beide maantjes, die nu nog P4 en P5 'heten'. Door uiterlijk maandag 25 februari een bezoekje te brengen aan plutorocks.seti.org kan iedereen zijn favoriete namen aanwijzen. Ook is het mogelijk om zelf suggesties voor namen in te dienen.P4 werd in 2011 ontdekt op opnamen van de Hubble-ruimtetelescoop. P5 werd een jaar later opgespoord. De twee maantjes zijn slechts twintig tot dertig kilometer groot.
Bron: Astronieuws