Onderzoek met de Hubble-ruimtetelescoop wijst erop dat sterrenstelsels al vroeg in de geschiedenis van het heelal grote hoeveelheden stof vormden. Dat is een van de eerste resultaten van een omvangrijk onderzoek van verre sterrenstelsels, die onlangs in The Astrophysical Journal zijn gepubliceerd. Bij het onderzoek zijn bijna drieduizend sterrenstelsels onderzocht die zo ver weg staan dat we ze zien zoals zij 500 miljoen tot 1,5 miljard jaar na de oerknal waren. Uit de waarnemingen blijkt dat de verre sterrenstelsels tot ongeveer 700 miljoen jaar na de oerknal weinig stof bevatten, maar daarna in rap tempo stofrijker werden. Dat wordt afgeleid uit de kleur die deze stelsels vertonen: hoe roder, des te meer stof. Het onderzoek laat ook zien dat niet alleen zware sterrenstelsels stofrijk werden: het geldt voor stelsels van uiteenlopende afmetingen. Het gevormde stof, dat uit elementen zwaarder dan helium bestaat, moet zijn geproduceerd door de eerste generaties van zware sterren in het heelal. Als zo'n ster door zijn brandstof heen is, explodeert hij en verspreiden de door hem gevormde zware elementen zich over het omringende sterrenstelsel. (EE).
Bron: Astronieuws
Een internationaal team van astronomen heeft de röntgensatelliet Chandra ingezet voor een onderzoek van een twintigtal relatief nabije planetaire nevels. Het onderzoek moet meer inzicht geven in de laatste levensjaren van sterren zoals onze zon.Een planetaire nevel is het product van een stervende ster (een rode reus) die zijn buitenlagen heeft afgestoten. De straling van het hete restant van de ster (dat uiteindelijk een witte dwerg zal worden) brengt de uitgestoten schillen van gas en stof, die allerlei vormen kunnen aannemen, aan het gloeien. Tot nu toe zijn deze objecten vooral op zichtbare en infrarode golflengten onderzocht, wat veel informatie heeft opgeleverd over de buitenste delen van de nevel. In het röntgengebied kan dieper in de nevel worden gekeken, waardoor astronomen meer te weten kunnen komen over de hete materie die de ster het laatst heeft uitgestoten. Onder meer is vastgesteld dat het centrale deel van ongeveer één op de drie planetaire nevels een diffuse röntgengloed vertoont. Deze wordt toegeschreven aan de schokgolven die ontstaan waar de hevige sterrenwind van de centrale ster in botsing komt met de eerder uitgestoten gasschillen. Ook vertoont ongeveer de helft van de planetaire nevels een kleine puntbron van röntgenstraling. Deze straling zou afkomstig kunnen zijn van een (voorheen onwaarneembare) begeleider van de centrale ster. Dat bevestigt de theorie dat de vreemde vormen van veel planetaire nevels worden veroorzaakt door het feit dat hun centrale sterren deel uitmaken van een dubbelster.
Bron: Astronieuws
Toen de Europese ruimtesonde Huygens in januari 2005 op het oppervlak van de grote Saturnusmaan Titan landde, duurde het even voordat hij tot stilstand kwam. Een nieuwe analyse van zijn gestuiter en geschuif geeft nieuw inzicht in de aard van het oppervlak van deze maan.Bij de analyse is gekeken naar schokken en schommelingen zoals die door instrumenten van de ruimtesonde zijn gemeten. Deze gegevens werden vergeleken met de resultaten van computersimulaties en van een valproef met een model van Huygens.De analyse laat zien dat de ruimtesonde bij zijn eerste aanraking met het Titan-oppervlak een twaalf centimeter diep gat uitgroef, eventjes opstuitte en vervolgens nog een centimeter of veertig over het oppervlak gleed. Voordat hij ten gevolge van de wrijving tot stilstand kwam, maakte Huygens nog een uitdempende schommelbeweging, mogelijk doordat hij onderweg nog een boven het oppervlak uitstekende kiezel tegenkwam. Dit gedrag wijst erop dat de landingsplek de consistentie van zacht, vochtig zand had. Als het oppervlak 'modderig' was geweest, zou de ruimtesonde niet zijn teruggeveerd, en in een hard oppervlak zou geen kuiltje zijn geslagen. De meetgegevens bevatten ook aanwijzingen dat bij de landing een soort 'stof' is opgestoven, waarschijnlijk bestaande uit organische deeltjes zoals die bij tijd en wijle uit de atmosfeer van Titan omlaag dwarrelen. Een en ander betekent dat het op de landingsplaats al een tijdje niet meer had geregend. Daarbij moet worden aangetekend dat 'regen' op Titan niet uit druppels water bestaat, maar uit ijskoude druppels ethaan of methaan.
Bron: Astronieuws
De eerste Marssteen die door het Marsvoertuig Curiosity is 'betast' vertoont een onverwacht gevarieerde samenstelling. De steen vertoont overeenkomsten met vulkanisch stollingsgesteente dat ook op aarde wordt aangetroffen.De steen ter grootte van een voetbal, die de bijnaam 'Jake Matijevic' heeft gekregen, is met twee instrumenten van Curiosity onderzocht. Het gesteente bevat veel elementen die aan het mineraal veldspaat worden toegeschreven en weinig magnesium en ijzer. Op aarde zijn gesteenten met een dergelijke samenstelling doorgaans afkomstig uit de onder de korst gelegen aardmantel. Ze ontstaan door kristallisatie van relatief waterrijk magma onder verhoogde druk. Opmerkelijk is dat het instrument ChemCam, dat de Marssteen op veertien plaatsen met laserpulsen bestookte, een grote variatie in samenstelling heeft geconstateerd. Dat wijst erop dat de minerale samenstelling ervan tamelijk complex is. Het onderzoek van 'Jake Matijevic' is slechts een voorproefje. Curiosity is ook uitgerust met mini-laboratoria die bodemmonsters en boormonsters van gesteenten aan een nauwkeurigere chemische analyse kunnen onderwerpen. Of 'Jake' een buitenbeentje is of eentje van dertien in een dozijn zal dus snel duidelijk worden. (EE)
Bron: Astronieuws
Een meteoriet die ruim een jaar geleden in de woestijn van Marokko neerplofte bevat informatie over het verleden van Mars, de planeet waar het brok gesteente oorspronkelijk vandaan kwam. Dat blijkt uit internationaal onderzoek waarvan de resultaten deze week in Science zijn gepubliceerd. Volgens de onderzoekers bestaat de zogeheten Tissint-meteoriet uit 600 miljoen jaar oud vulkanisch gesteente dat bij een grote inslag op Mars de ruimte in werd geblazen. Daarbij ontstonden scheurtjes in het gesteente die door de hitte van de inslag direct werden 'verzegeld'. Hierdoor bevat de meteoriet kleine hoeveelheden opgesloten gas, waarvan na analyse is gebleken dat de samenstelling ervan overeenkomt met die van de Marsatmosfeer.Het gesteente zelf vertoont kenmerken van erosie onder vochtige omstandigheden. Dat bevestig nog eens dat er in de afgelopen paar honderd miljoen jaar vloeibaar water op Mars moet zijn geweest. (EE)
Bron: Astronieuws
Planetoïde 2008SE85 is weer terecht. De ongeveer vijfhonderd meter grote ruimterots werd in september 2008 ontdekt en een maand later voor het laatst gezien. Het beschikbare aantal waarnemingen van 2008SE85 was zo gering, dat de baan die de planetoïde volgt niet nauwkeurig bekend was. En dat maakte de voorspelling van zijn actuele hemelpositie erg onzeker.De zoekgeraakte planetoïde is nu opgespoord door de Duitse amateurastronoom Erwin Schwab, die daarbij gebruik maakte van een ESA-telescoop op het eiland Tenerife. Schwab, die gericht naar 2008SE85 zocht, vond het object uiteindelijk terug op ongeveer twee graden (viermaal de schijnbare grootte van de volle maan) van zijn voorspelde positie.De nieuwe waarnemingen maken het mogelijk om de baan van de planetoïde alsnog nauwkeurig vast te stellen. Helemaal onbelangrijk is dat niet, omdat 2008SE85 tot de 'potentieel gevaarlijke planetoïden' worden gerekend. Het object behoort daarmee tot het selecte gezelschap van ongeveer 1300 planetoïden die de aarde tot op minder dan 7,5 miljoen kilometer kunnen naderen. Geen van deze objecten vormt binnen afzienbare tijd een echte bedreiging voor onze planeet. (EE)
Bron: Astronieuws
Hubble image of MACS J0717 with mass overlay
Astronomen zijn er, met behulp van onder meer de Hubble-ruimtetelescoop, voor het eerst in geslaagd om een reusachtig filament van donkere materie driedimensionaal in kaart te brengen. De 60 miljoen lichtjaar lange structuur maakt deel uit van het kosmische 'web' – de groteschaalstructuur van het heelal. Als het nu opgespoorde filament representatief is voor het volledige heelal, dan zijn deze structuren goed voor meer dan de helft van alle massa in het heelal.Volgens de oerknaltheorie hebben kleine verschillen in de materiedichtheid in de eerste momenten van het heelal ertoe geleid dat de meeste kosmische materie zich verzamelde langs de 'draden' van een kolossaal web. Hoewel deze zogeheten filamenten enorme afmetingen hebben, zijn ze moeilijk waarneembaar. Dat komt doordat ze voornamelijk uit donkere materie bestaat – materie die geen waarneembare vorm van straling uitzendt.Het duurde dan ook tot begin 2012 voordat astronomen een stukje van zo'n filament wisten op te sporen. En nu zijn astronomen er dus voor het eerst in geslaagd om een groot filament in drie dimensies in kaart te brengen.Het filament is gevonden in de omgeving van MACS J0717, een grote cluster van sterrenstelsels. Computermodellen laten zien dat zo'n cluster ontstaat waar twee of meer draden van het kosmische web elkaar kruisen. Door gedetailleerde opnamen van het gebied rond MACS J0717 te maken, kon worden vastgesteld dat sommige verder weg gelegen sterrenstelsels in de omgeving van de cluster vervormingen vertonen. Daarmee verried het filament zijn ligging: het is de zwaartekracht van zijn donkere materie die het licht van de verre stelsels afbuigt en vervormt.Vervolgens is het gebied van het filament afgezocht naar sterrenstelsels die deel uitmaken van het filament zelf. Door de posities en snelheden van duizenden van deze stelsels te meten, konden de astronomen reconstrueren hoe het filament ruimtelijk georiënteerd is. En uit die reconstructie blijkt dat het filament bijna recht van ons af wijst, waardoor het veel korter lijkt dan het in werkelijkheid is. Bovendien is de massadichtheid ervan veel groter dan theoretisch was voorspeld. (EE).
Bron: Astronieuws
Steeds vaker worden er meerdere planeten gedetecteerd die rondom één ster draaien. Maar zo’n compact planetensysteem als KOI-500 hebben sterrenkundigen nog nooit gezien. De vijf planeten in dit systeem draaien in een schijf die een twaalfde deel van de aardbaan inneemt. De planeten staan tevens erg dicht bij hun ster en hebben daarom extreem korte omlooptijden. Het ‘jaar’ van de langzaamste planeet duurt 9,5 dagen, de snelste planeet voltooit een ronde om de ster in een dag. KOI-500 is te vinden op een afstand van 1100 lichtjaar van de aarde. De wetenschappers van de Universiteit van Florida, die bij de ontdekking zijn betrokken, denken niet dat de planeten oorspronkelijk zo dicht bij elkaar zaten. Waarschijnlijk zijn ze in veel ruimere banen ontstaan om later te zijn gemigreerd naar deze ultracompacte configuratie. Het planetaire systeem werd ontdekt met de Kepler-satelliet. Deze ruimtetelescoop draait sinds 2009 in een baan om de aarde en houdt continu de helderheid van zo’n 160.000 sterren in de gaten. Door de speuren naar kleine dipjes in de helder kunnen exoplaneten ontdekt worden. Op deze manier heeft Kepler al meer dan 2000 mogelijke planeten gevonden. (Roel van der Heijden).
Bron: Astronieuws
De reis van de Amerikaanse ruimtesonde New Horizons naar de verre dwergplaneet Pluto zit er inmiddels voor bijna driekwart op. Maar inmiddels maken wetenschappers zich een beetje zorgen over wat de ruimtesonde in januari 2015 zal aantreffen. Het is namelijk denkbaar dat de omgeving van Pluto het nodige ruimtepuin bevat.Toen New Horizon werd ontwikkeld kenden astronomen slechts één maan bij Pluto. Maar inmiddels is dat aantal gestegen tot vijf. En bovendien is gebleken dat deze kleine objecten, en nog te ontdekken exemplaren, door botsingen met soortgenoten veel ijsachtig puin kunnen produceren. En gezien de grote snelheid van New Horizons – ongeveer 50.000 kilometer per uur – zou zelfs een botsing met een klein deeltje de ruimtesonde kunnen beschadigen.Momenteel wordt dan ook alles in het werk gesteld om de omgeving van Pluto af te speuren naar mogelijke mini-maantjes en ringen van puin. Ook worden alternatieve trajecten onderzocht die New Horizons wat minder dicht bij de dwergplaneet brengen.
Bron: Astronieuws
Wetenschappers hebben ontdekt dat Jupiters Trojanen, een speciale groep planetoïden in de baan van Jupiter, bestaan uit een mat en donkerrood gesteente. Daarmee lijken ze een andere oorsprong te hebben dan planetoïden uit de planetoïdengordel of Kuipergordel. Tot nu toe was er nog relatief weinig bekend over Jupiters Trojanen. Dat zijn twee groepen planetoïden die in dezelfde baan en met precies dezelfde snelheid als Jupiter om de zon draaien. Eén groep bevindt zich een eind voor Jupiter, de tweede groep zit een stuk achter de planeet. In totaal namen de wetenschappers, verbonden aan het Jet Propulsion Laboratory van NASA, ongeveer 1750 Trojanen onder de loep. Daarbij werd ook het vermoeden bevestigd dat de groep Trojanen voor Jupiter zo’n 40 procent groter is dan de groep achter Jupiter. Wetenschappers denken nu dat de planetoïden overblijfselen zijn van het vroegere zonnestelsel, die lokaal zijn ‘gevangen’ door de zwaartekracht van Jupiter. Dat betekent dat ze belangrijke aanwijzingen kunnen geven over het ontstaan van het zonnestelsel. ‘We moeten nog meer onderzoek doen, maar het kan zijn dat we hier kijken naar het oudste materiaal in ons zonnestelsel’, laat Tommy Grav, een van de betrokken wetenschappers weten op de website van NASA. De data die zijn gebruikt voor deze ontdekking zijn afkomstig van de Wide-field Infrared Survey Explorer (WISE) die tussen januari 2010 en februari 2011 vanuit de ruimte de nachthemel in het infrarode spectrum scande. Dat spectrum is bij uitstek geschikt om extreem koude en donkere objecten zoals planetoïden waar te nemen. Ondanks dat WISE bij gebrek aan koelvloeistof al een tijd niet meer functioneert levert de data die de satelliet verzamelde nog steeds wetenschappelijke resultaten op.
Bron: Astronieuws
Europese astronomen hebben een planeet van ongeveer één aardmassa opgespoord die rond een ster van het nabije Alfa Centauri-stelsel draait (Nature online, 17 oktober). Alfa Centauri is een van de helderste sterren aan de zuidelijke hemel en, met een afstand van ongeveer 4,3 lichtjaar, tevens de meest nabije buur van ons zonnestelsel. Wat we met het blote oog als één ster zien, is in werkelijkheid een groepje van drie sterren. Twee daarvan, de zonachtige sterren Alfa Centauri A en B, vormen een nauwe dubbelster. Op ruime afstand van dit tweetal bevindt zich de rode dwergster Proxima Centauri, die iets dichter bij de aarde staat. De nu ontdekte planeet draait in een krappe baan om Alfa Centauri B: hun onderlinge afstand bedraagt slechts zes miljoen kilometer. Zijn omlooptijd is iets meer dan drie dagen. Ter vergelijking de afstand tussen de zon en Mercurius, de binnenste planeet van ons zonnestelsel, is bijna tien keer zo groot, en de omlooptijd van Mercurius is ruim 58 dagen.De onwaarneembaar kleine planeet is opgespoord door de geringe schommelbeweging die hij met zijn zwaartekrachtsaantrekking bij de ster veroorzaakt. Deze schommelbeweging zorgt ervoor dat Alfa Centauri B afwisselend op ons af komt en van ons weg beweegt. Het licht van de ster wordt hierdoor een beetje blauwer, respectievelijk roder – een effect dat met een nauwkeurige spectrograaf meetbaar is.In het geval van Alfa Centauri B is de schommelbeweging heel klein: onder invloed van de planeet gaat de ster met een snelheid van slechts 51 centimeter per seconde (1,8 km/uur) heen en weer – ongeveer de snelheid van een kruipende baby. Niet eerder zijn astronomen erin geslaagd om zo'n geringe stellaire schommelbeweging te detecteren.Hoewel de combinatie van een planeet ter grootte van de aarde en een ster van het type zon sterk tot de verbeelding spreekt, zal de planeet van Alfa Centauri B weinig overeenkomsten vertonen met onze thuiswereld. Daarvoor staat hij veel te dicht bij zijn ster: het is er simpelweg ziedend heet.
Bron: Astronieuws
Toen de beide Voyager-ruimtesondes in 1986 langs de planeet Uranus scheerden, lieten zij een vrijwel egale blauwgroene bal zien. Dankzij nieuwe technieken zijn nu echter veel betere opnamen van Uranus beschikbaar, die een duidelijker beeld geven van de weersomstandigheden op de verre planeet.De atmosfeer van Uranus bestaat grotendeels uit waterstof, helium en methaan. Ondanks de grote afstand tot de zon, en de daarmee gepaard gaande lage temperaturen (-220 °C), bereikt de wind er snelheden tot 900 kilometer per uur. Maar de grote weersystemen gedragen zich heel anders dan die op aarde: sommige blijven op hun plek, terwijl andere naar de evenaar van de planeet drijven.Om meer inzicht te krijgen in deze atmosferische verschijnselen hebben astronomen, onder wie Imke de Pater van de universiteit van Californië te Berkeley, nieuwe infraroodtechnieken ontwikkeld waarmee deze weersystemen gedetailleerder in beeld kunnen worden gebracht. Ook tonen de beelden nooit eerder waargenomen wolkenstructuren bij de polen van Uranus. De opnamen zijn gemaakt met de Keck-telescoop op Hawaï.
Bron: Astronieuws
Images in the visible-light and infrared parts of the spectrum highlight the massive changes roiling the atmosphere of Jupiter. Image credit: NASA/IRTF/JPL-Caltech/NAOJ/A. Wesley/A. Kazemoto/C. Go
Recente waarnemingen laten zien dat het wolkenpatroon van de planeet Jupiter op korte tijdschalen aanzienlijk kan veranderen. Dat geldt vooral voor de donkere wolkenbanden bij de evenaar, maar er worden ook steeds vaker kleinschaliger veranderingen gezien, onder meer ten gevolge van de inslagen van brokstukken van kometen of planetoïden.Een internationaal team van astronomen heeft professionele infraroodbeelden die vanaf 2009 van Jupiter zijn gemaakt naast de gedetailleerde opnamen gelegd die door een steeds groter worden contingent van amateurs worden gemaakt. De beelden tonen onder meer het vervagen en weer verschijnen van de donkere zuidelijke equatoriale wolkenband van de planeet, dat zich tussen 2009 en 2011 afspeelde. Dit verschijnsel was de afgelopen winter ook bij de noordelijke equatoriale wolkenband te zien, maar het verloop ervan was wel anders. Uit de infraroodgegevens blijkt dat bij het verbleken van de zuidelijke wolkenband zowel de hogere bewolking als de dieper gelegen bewolking in de Jupiteratmosfeer dikker werd. Bij het vervagen van de noordelijke wolkenband werden alleen de diepere wolkenlagen dikker.Tijdens de onderzoeksperiode werd Jupiter maar liefst drie keer getroffen door brokstukken van kometen of planetoïden, voor het laatst op 10 september van dit jaar. In geen van deze gevallen lieten de inslagen duidelijke sporen achter in de atmosfeer, wat erop wijst dat de inslaande objecten veel kleiner zijn geweest dan de brokstukken van komeet Shoemaker-Levy, die in 1994 in de atmosfeer van Jupiter doken.Het lijkt niet waarschijnlijk dat Jupiter de laatste jaren vaker dan vroeger het doelwit is van inslagen. Vermoedelijk is de toename in het aantal waarnemingen simpelweg het gevolg van het feit dat steeds meer amateurs over semi-professionele apparatuur beschikken, waardoor de planeet beter in de gaten wordt gehouden. (EE).
Bron: Astronieuws | Gewijzigd: 18 oktober 2012, 11:30 uur, door Tatanka
Het Europese ruimteagentschap ESA wil in 2017 een kleine satelliet lanceren die specifiek naar 'superaardes' gaat zoeken – planeten bij andere sterren die een slag groter zijn dan onze planeet. De satelliet zal daarbij gebruik maken van dezelfde methode waarmee ook de succesvolle NASA-satelliet exoplaneten opspoort: het meten van de kleine helderheidsdipjes die optreden als een planeet voor zijn ster langs trekt.De nieuwe satelliet heeft de naam Cheops gekregen, een afkorting die staat voor 'CHaracterising ExOPlanets Satellite'. Anders dan Kepler zal hij niet grote aantallen sterren in de gaten houden, om compleet nieuwe planetenstelsels op te sporen. Cheops wordt gericht op nabije, heldere sterren waarbij eerder al (grotere) planeten zijn ontdekt. De verwachting is dat bij deze sterren ook kleinere planeten te vinden zullen zijn.
Bron: Astronieuws
Het idee dat sterrenstelsels zoals de Melkweg miljarden jaren geleden hun spiraalvorm aannamen en sindsdien niet meer veranderden moet over boord. In plaats daarvan denken astronomen nu dat de meeste spiraalstelsels zich juist de afgelopen miljarden jaren organiseerden in een spiraal. De resultaten zijn vandaag gepubliceerd in het Astrophysical Journal. Astronomen van NASA’s Goddard Space Flight Center trekken deze conclusie nadat ze de vorm van ruim 500 sterrenstelsels hebben bestudeerd. Sterrenstelsels zijn verzameling van wel honderden miljarden sterren die door de zwaartekracht bij elkaar worden gehouden. Waar relatief volwassen stelsels – zoals de Melkweg of het Andromedastelsel – een draaiende spiraalstructuur hebben, laten jongere sterrenstelsels een veel chaotischer beeld zien. De sterren in deze stelsels gaan alle kanten op. Naarmate sterrenstelsels ouder worden, worden deze bewegingen steeds meer geordend in één richting, om uiteindelijke een draaiende schijf te vormen. De ontdekking werden gedaan met de Keck-telescoop op Hawaï. In eerdere onderzoeken naar de evolutie van de vorm van sterrenstelsels werden onregelmatig gevormde stelsels vaak niet meegenomen. Nu keken de astronomen naar álle sterrenstelsels waarvan het mogelijk was de interne bewegingen te bepalen. Door dat te vergelijken met de leeftijd van de stelsels ontdekten de astronomen dat de evolutie veel later plaatsvindt dan gedacht.
Bron: Astronieuws
Een nieuwe afbeelding van een supersonische materiestraal uit een zwart gat laat een effect zien dat misschien wel vergelijkbaar is met afterburners van straalvliegtuigen. Dat zou belangrijke aanwijzingen kunnen geven over de werking van deze stralen. Al sinds tientallen jaren wordt onderzocht hoe het kan dat zwarte gaten aan hun polen met grote snelheid materie uitspuwen. Dat gebeurt waarschijnlijk op het moment dat er materie in het zwarte gat valt, maar hoe dat precies in zijn werking gaat is voor astronomen nog grotendeels een raadsel. Voor het eerst laat een afbeelding van zo’n materiestraal korte onderbrekingen zien. En dat lijkt wel wat weg te hebben van een supersonische straal uit een straalmotor, die ontstaat als een zogenoemde afterburner de hete uitlaatgassen opnieuw ontsteekt. In de vlam zijn repeterende patronen te zien als gevolg van complexe gasstromen. Het vergelijken van deze twee fenomenen zouden astronomen cruciale inzichten in stralen uit zwarte gaten kunnen geven. ‘De afstand tussen de oplichtende stukken in deze straal geeft ons informatie over de kracht van de straal en de hoeveelheid materie in de omgeving’, laat een van de betrokken astronomen op de website van het International Centre for Radio Astronomy Research weten.
Bron: Astronieuws
Al een tijdje hebben astronomen een grote wolk van gas en stof in de smiezen die op ramkoers ligt met het zwarte gat in het centrum van onze Melkweg. Wetenschappers hebben nu met gedetailleerde computersimulaties bepaald dat de wolk in ieder geval gedeeltelijk zal worden opgeslokt. Er is echter ook een gedeelte van de wolk die de ontmoeting waarschijnlijk zal overleven. Overigens kunnen de astronomen niet uitsluiten dat de wolk alsnog in zijn geheel in het zwarte gat zal verdwijnen. Als gevolg van de aantrekkingskracht van het zwarte gat, zal de wolk sterk versneld worden en opwarmen. Door de Röntgenstraling de daarbij uitgezonden wordt, zal het naderen van de wolk de goed gevolgd kunnen worden vanaf de aarde. Waarschijnlijk zal dit eind 2013 plaatsvinden. Het gas in de wolk is voornamelijk waterstof. Waar het stof in de wolk uit bestaat is nog een mysterie. In 2002 werd ze voor het eerst gespot in de buurt van het zwarte gat. Maar de details over de wolk werden dit jaar pas vastgesteld.
Bron: Astronieuws
Onderzoek van een van de verste en helderste quasars in het heelal heeft een verrassend resultaat opgeleverd: het sterrenstelsel waartoe de quasar zou moeten behoren is 'onzichtbaar'. De beste verklaring hiervoor is dat het stelsel zo veel stof bevat, dat de daarin aanwezige sterren aan het zicht onttrokken worden (Astrophysical Journal Letters).Een quasar is niets anders dan de heldere kern van een sterrenstelsel. De enorme hoeveelheid energie die de quasar produceert, is afkomstig van materie die op een superzwaar zwart gat valt. In het geval van quasar J1148, die zich op een afstand van meer dan 13 miljard lichtjaar bevindt, gaat het naar schatting om enkele zonsmassa's materie per jaar.Uit eerder onderzoek met een submillimeter-radiotelescoop was al gebleken dat het moederstelsel van J1148 rijk aan stof is. Onduidelijk was echter hoe dat stof verdeeld was: zouden er wellicht toch wat sterren door het stof heen schemeren?. Nieuwe waarnemingen met de Hubble-ruimtetelescoop laten zien dat dit niet zo is: de sterren van het moederstelsel bleven onvindbaar. Dat bewijst dat het stelsel ongekend veel stof bevat. En dat betekent weer dat dit stelsel in korte tijd grote aantallen kortlevende, zware sterren moet hebben geproduceerd. Een zware ster produceert – met name tegen het einde van zijn korte bestaan – grote hoeveelheden stof, dat onder meer vrijkomt als de ster uiteindelijk als supernova explodeert.
Bron: Astronieuws
Onderzoek met het Europese satellietenkwartet Cluster heeft aangetoond dat de magnetische bubbel van onze planeet minder bescherming biedt tegen de zonnewind dan tot nu toe werd gedacht.Het aardmagnetische veld vormt de belangrijkste bescherming tegen de zonnewind – de stroom geladen deeltjes die de zon voortdurend uitstoot. Die zonnewind sleept zijn eigen magnetische veld met zich mee, dat een veranderlijke oriëntatie vertoont. Afhankelijk van die oriëntatie kunnen er in de directe omgeving allerlei magnetische verschijnselen optreden die de deur openzetten voor de zonnewind, waardoor deze de aarde kan bereiken.In 2006 ontdekte Cluster al dat dit effect onder meer optreedt als het magnetische veld van de zonnewind dezelfde oriëntatie heeft als het magnetische veld van de aarde. Maar een analyse van latere meetgegevens heeft nu aangetoond dat er eigenlijk voortdurend situaties zijn waarbij er wat zonnewind de aardse magnetosfeer kan binnendringen. Sterker nog: er zijn bijna geen situaties denkbaar waarbij dat níét gebeurt.
Bron: Astronieuws