Vorig jaar liet de herfst zich van zijn zonnigste zien met hoge temperaturen. Ook dit jaar ontbreekt het niet aan warmte al is het minder warm dan in het najaar van 2011 toen zelfs in oktober nog temperaturen van 27 graden zijn gemeten.
Pruimenbloesem in De Bilt op 16 oktober 2005 (foto: Jacob Kuiper)
De laatste jaren hadden we vaak tot laat in het seizoen nog fraai nazomerweer. De herfstseizoenen van 1999, 2000, 2001, 2005, 2006, 2009 en 2011 staan in de top tien van de warmste in zeker honderd jaar. We kunnen echter nog verder terug in de geschiedenis. In december 1705 begon wateropziener Nicolaus Cruquius als eerste in ons land het weer systematisch bij te houden.
Drie keer per dag noteerde hij luchtdruk, temperatuur, vochtigheid en wind en ook de neerslag en verdamping. Cruquius begon weerinformatie te verzamelen om de waterhuishouding beter te begrijpen. Hij verzamelde ook gegevens van getijden en waterstanden, de hoogte en kwaliteit van dijken en stormvloeden en overstromingen. Hij wilde de informatie uitbrengen op kaarten ter ondersteuning van zijn grootse plan om ons land te beschermen tegen overstromingen. In samenspraak met enkele professoren uit Leiden diende hij in 1727 zijn plan in bij de toenmalige regering, de Staten van Holland. Zijn vooruitstrevende ideeën liepen echter vast in ambtelijke molens. Zijn bewaard gebleven weerkundige waarnemingen zijn echter van blijvende waarde en vanwege de klimaatproblematiek zeker tegenwoordig van onschatbare waarde.
De gemiddelde temperatuur over de drie herfstmaanden september, oktober en november 2006 was 13,6 graden. Daarmee is het najaar van 2006 veruit de warmste herfst in drie eeuwen. Na 2006 wordt de top tien ingevuld door 2005 en 1731 (12,0 graden), 1772 (11,9 graden), 1723 en 1779 (11,8 graden) en 1795 en 1969 (11,7 graden). Dagboeken uit de zeventiende eeuw bevestigen de “seer scone warme herfst” en maken melding van wekenlange periodes van warm herfstweer. Een schrijver in Den Haag ziet half november 1723 “druiven die volkomen geset waren en een appelboompje dat twee nieuwe vrugtjes hadde en een bloesem geleijck”.
De temperatuurmetingen zijn in de achttiende eeuw gedaan in het westen van ons land. Cruquius verrichtte zijn metingen in Delft en Leiden, maar de meeste waarnemingen zijn gedaan bij het door water omringde Huize Swanenburgh in Halfweg. De oude metingen worden door het KNMI tegenwoordig nader onderzocht op kwaliteit om ze enigszins vergelijkbaar te kunnen maken met de huidige temperatuurmetingen. Door de aandacht voor historische klimaatreeksen komen steeds meer gegevens beschikbaar en is het beter mogelijk geworden de uitzonderlijkheid van zo’n seizoen te bepalen.
Voor andere gegevens dan de temperatuur, zoals neerslag en zon zijn minder lange reeksen beschikbaar. Voor neerslag sinds midden negentiende eeuw en voor de zon sinds het begin van de twintigste eeuw. Zo is vast te stellen dat de herfst van 2005 met 444 uur zon op één na de zonnigste was sinds het begin van de metingen. Het najaar van 1959 staat aan top met in de drie herfstmaanden 449 zonuren tegen 314 normaal. De recorddroge herfst van 1953 leverde in drie maanden slechts 52 mm, terwijl De Bilt in 1998 in de herfst 468 mm opving. Normaal valt er in dit seizoen 241 mm.
Bron: KNMI