Zeehoogtemetingen met satellieten kunnen laten zien waar diepe menging heeft plaatsgevonden en tot welke diepte. Hoe dieper de verticale menging reikt in een gebied, hoe lager het zeeniveau.Dat blijkt uit promotieonderzoek van Renske Gelderloos dat ze deed bij het KNMI.
Voor het klimaatonderzoek is de mogelijkheid om vanuit de ruimte de menging van oppervlaktewater en diepzeewater in kaart te brengen een stap voorwaarts en zeer aantrekkelijk. Dit mengen gebeurt alleen onder barre weersomstandigheden, waardoor het lastig is om ter plekke met een schip metingen te doen. Iedere winter mengt het oppervlaktewater in de Labrador Zee, tussen Canada en Groenland, met het zwaardere water eronder. Soms reikt de menging slechts tot een diepte van 200 meter, andere jaren tot wel 2400 meter diep.
Dergelijke diepe verticale menging vindt maar in enkele gebieden in de wereld plaats en is de enige mogelijkheid voor snelle interactie tussen de diepe oceaan en het oppervlaktewater. Het proces speelt een cruciale rol in de oceaancirculatie en kan grote gevolgen hebben voor het klimaat. Het is daarom van belang de variaties in de sterkte van de menging te begrijpen en te kunnen meten.
Het onderzoek richt zich op de vraag hoe de atmosfeer en de oceaan met elkaar deze variaties in diepe menging bepalen. Uit de studie blijkt onder meer dat een zeer zoete bovenlaag diepe menging niet alleen verhindert door die bovenlaag heel licht te maken in vergelijking met het zeewater op grotere diepte, maar dat het ook de uitwisseling van warmte tussen de oceaan en de atmosfeer sterk beperkt.
Een zoete bovenlaag heeft dus een grotere remmende werking op de diepe menging dan tot nu gedacht. Dit is een belangrijk resultaat, omdat er door het smeltende zee-ijs in de Arctische Oceaan en de smeltende gletsjers in Groenland steeds meer zoet water naar de Labrador Zee stroomt. Renske Gelderloos verdedigt haar proefschrift op maandag 14 mei aanstaande in het academiegebouw van de Universiteit Utrecht.
Bron: KNMI