Foto: P. Westerveld
Sneeuw ontstaat bij temperaturen onder nul. Bij temperaturen tussen -10 en -23 graden komen in een wolk zowel onderkoelde waterdruppetjes als ijskristallen voor. Door de lagere dampspanning boven ijs komt een transport op gang van waterdruppeltjes (hoge dampdruk) naar ijskristalletjes (lagere dampdruk). De steeds grotere ijskristallen worden ook steeds zwaarder en vallen uiteindelijk als sneeuw naar beneden. Vrijwel alle neerslag begint hoog in de wolk in de vorm van sneeuw, ook in de zomer. Maar alleen als het ook bij het aardoppervlak koud genoeg is (temperaturen net ver boven nul of veel lager) kan de neerslag ook als sneeuw de grond bereiken, anders smelt de sneeuw al tijdens zijn val uit de wolk en zien we het gewoon regenen. Gewone sneeuw bestaat uit sterk vertakte ijskristallen die samengekonterd zijn tot sneeuwvlokken.
©KNMI
Sneeuw die grotendeels uit water bestaat, wordt natte sneeuw genoemd. De vlokken zijn dan in de regel groter dan bij temperaturen onder het vriespunt. De plaksneeuw is ideaal voor sneeuwballen, sneeuwpoppen en glijbanen. Bij strenge vorst kunnen de sneeuwvlokjes zeer klein zijn en worden ze aangeduid als poedersneeuw of motsneeuw. Bij rustig weer en temperaturen van meer dan 8 graden onder nul kan er zelfs bij een wolkenloze hemel ook poolsneeuw vallen. De ijsnaaldjes of ijsplaatjes schitteren in het zonlicht.
[img]http://www.knmi.nl/VinkCMS/mmbase/images/18561[/img]
Op 14 en 15 februari 1979 werd het noorden van het land getroffen door een van de zwaarste sneeuwstormen ooit. Foto: Jan Bolt, Uithuizermeeden
Veranderen de sneeuwvlokken plotseling van grootte dan wijst dat op een temperatuurverandering op enige hoogte in de atmosfeer. Dat kan invallende dooi zijn of invallende vorst. Bij temperaturen rond het vriespunt en buiig weer kan er ook korrelsneeuw vallen. Dat zijn witte ondoorzichtige en meestal ronde of kegelvormige korreltjes, die op de harde grond opspringen. Korrelsneeuw is in tegenstelling tot hagel nogal bros en samendrukbaar en kan gemakkelijk uiteenspatten. In tegenstelling tot ijs heeft sneeuw een witte kleur. Dat komt omdat sneeuw een veel minder dichte samenstelling heeft dan ijs. Sneeuw bevat lucht waardoor het licht weerkaatst wordt. Bij sneeuw is de weerkaatsing van licht voor alle kleuren gelijk en dat verklaart de witte kleur. Sneeuw kan soms echter ook een heel andere kleur hebben. Zo lijkt de sneeuw tegen de achtergrond van een donkere lucht een grijze kleur te hebben
Bron: KNMI