Zijn we in Nederland gedurende de winter van 2009/2010 (niet de afgelopen winter maar de winter daarvoor) een herhaling van de winter van 1963 misgelopen, de strengste tot nu toe uit de moderne meetreeks (sinds 1901)? Als je het deze maand verschenen rapport ‘De Staat van het Klimaat 2010’ van het Nederlandse ‘Platform Communication on Climate Change’ (PCCC) mag geloven wel. Dat het toch niet zover kwam vond z’n oorzaak in de klimaatverandering, aldus de mensen die meewerkten aan het rapport.
Het Platform Communication on Climate Change (PCCC) is een initiatief van een aantal Nederlandse onderzoekorganisaties op het gebied van klimaat en klimaatverandering en heeft als doel om de kwaliteit, efficiëntie en effectiviteit van de communicatie van het Nederlandse klimaatonderzoek te verbeteren. De organisaties achter het PCCC zijn het Planbureau voor de Leefomgeving, het KNMI, de Wageningen UR, ECN, de VU, de Universiteit Utrecht, Deltares, TNO en NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek. In het rapport wordt aandacht besteed aan bijzondere klimatologische gebeurtenissen in het jaar 2010, het klimaatdebat, broeikasgasemissies, het energiebeleid, klimaatverandering in relatie tot het water, de natuur en de steden en de manier waarop het IPCC werkt, het Intergovernmental Panel on Climate Change dat in 2010 zwaar onder vuur kwam.
Een overizcht van de opgetreden AO-indices sinds het begin van de jaren 50. Duidelijk is te zien hoe zowel de winter van 1963 als die van 2010 met een sterk negatieve waarde van de index gepaard gingen. Daarbij was de AO-index in 2010 nog lager dan de AO-index in 1963.
De winter van 2010
Het stukje dat onze aandacht trok, stond in het eerste hoofdstuk, het deel waarin de bijzondere klimatologische gebeurtenissen uit het jaar 2010 werden besproken. We volgen even de tekst: ‘In Nederland was de winter van 2009-2010 gemiddeld ruim twee graden Celsius kouder dan normaal. Wat betreft sneeuwdek was er op veel plaatsen sprake van een sterke gelijkenis met de strenge winter van 1979. In de hele strook van Ierland tot Siberië was de winter kouder dan normaal; in Siberië was het zelfs tot acht graden Celsius kouder dan in de periode 1971-2000.
Het was ook kouder in het oosten van de Verenigde Staten. In Groenland daarentegen, was het op sommige plekken zo’n tien graden Celsius warmer dan gemiddeld over de periode 1971-2000. Ook in noordoostelijk Canada en het Midden-Oosten was het zacht. Uiteindelijk lag mondiaal gezien de gemiddelde jaartemperatuur hoger dan normaal, waarbij het dus alleen in een beperkt aantal regio’s koud was. Deze lokale effecten behoren tot de normale natuurlijke variabiliteit. Het was vooral koud in de relatief dichtbevolkte gebieden (Europa, Verenigde Staten en China).
Vanaf 26 november 2010 kreeg Nederland opnieuw te maken met winters weer. December 2010 werd zelfs met een temperatuur van 5,1 graden Celsius onder het gemiddelde van 1971-2000 de koudste in ruim veertig jaar. Vooral door de koude wintermaanden was heel 2010 in De Bilt 0,7 graden Celsius kouder dan het langjarig gemiddelde van 9,8 graden Celsius.’
De gebeurtenissen verklaard
Tot zover de tekst voor wat de gebeurtenissen in de winter van 2010 betreft. Dan nu de verklaring. We gaan weer naar de tekst: ‘De temperatuurverdeling op het noordelijk halfrond, met name in de winter, wordt sterk beïnvloed door een patroon van wisselende luchtstromingen: de Arctische Oscillatie (AO). Het meest duidelijke effect van de AO is de positie van de straalstroom, een band met hoge windsnelheden op tien kilometer hoogte op de gematigde breedte. Onder de straalstroom ontwikkelen zich depressies. Hiermee bepaalt de AO dus de positie van hoge en lagedrukgebieden. In de winter van 2009-2010 evenals in december 2010 was de afwijking van de AO buitengewoon groot, waardoor in noordwest Europa koude continentale lucht uit het oosten werd aangevoerd.
Een typische kaart uit de winter van 2010: die van 20 december 2009. Hier is de punt van de hoogterug bij IJsland en Schotland naar het noorden gericht. Ook dit levert eeen lage AO-index, lager wellicht zelfs dan op basis van de kaart uit 1963. Het weer hier is minder koud omdat de wind op hoogte vanuit het noorden waait, de hogedrukgebieden aan de grond geen verbinding met elkaar maken via Scandinavie (waar de bovenlucht veel te koud is) en er geen geprononceerde noordoostelijke stroming op gang komt met de aanvoer van kou uit koude gebieden. In dergelijke situaties is de Noordzee veel machtiger. Misschien was de AO-index in de winter van 2010 wel te laag en stonden de ruggen teveel met de punt omhoog?
Gezien de afwijking van de AO had de winter in Nederland net zo koud kunnen zijn als de extreem koude winter van 1963. Dat dit niet is gebeurd, hangt waarschijnlijk samen met de mondiale opwarming die sindsdien heeft plaatsgevonden. De drukverdeling behorend bij deze sterke afwijking van de AO leidde overigens ook tot hogere temperaturen in Groenland, Canada en de Noordelijke IJszee. In december 2010 werd de laagste ijsbedekking sinds 1979 gemeten, ruim tien procent onder het decembergemiddelde in de periode 1979-2000’. Tot zover de tekst. Bij de bewering over de relatie van de opgetreden AO, de winter van 1963 en die van 2010 en de mondiale opwarming sinds 1963 wordt overigens verwezen naar twee publicaties in het wetenschappelijke tijdschrift Geophysical Research Letters.
Een weerkaart uit de winter van 1963, namelijk die van 17 januari. Opvallend die winter was dat de punt van de hoogterug bij IJsland en Schotland (de oranje vinger op de kaart) meer dan eens naar het noordoosten was gericht. Dit levert een lage AO-index op, maar ook een grondhoog dat via Scandinavie verbinding kan maken met het meestal ook aanwezige hoog boven het noordwesten van Rusland. Bij ons dan noordoostelijke winden die koude lucht van erg koude oorsprong kunnen aanvoeren.
Lastig te verdedigen
Hoe goed ook over deze stelling nagedacht mag zijn, het lijkt een erg lastige om te verdedigen. Ten eerst al om reden van een uitspraak die de medewerkers aan het rapport zelf in het verhaal hierboven doen. Namelijk dat de besproken lokale effecten in 2010 (van in het ene gebied te koud en in het andere gebied te warm weer) tot de natuurlijke variabiliteit van het klimaat behoren. Niet tot het domein van de klimaatverandering. En waarom zou Nederland daar buiten vallen? Een tweede reden is dat Nederland in het speelveld van het mondiale klimaat natuurlijk niet meer dan een stipje op de kaart is. Een stipje bovendien dat door erg veel water wordt omgeven. Het moet in onze omgeving allemaal wel heel precies kloppen, wil de koude lucht ook echt het hele land overstromen. De winter van 2010 was daar een heel mooi voorbeeld van. Want zelfs in dat kleine Nederland waren de verschillen die winter van zuidwest naar noordoost heel groot. Het maakte nogal uit of je de winter in Rotterdam of in Roodeschool beleefde.
We hebben de weerkaarten van de winters van 1963 en die van 2010 eens met elkaar vergeleken. Je ziet de verschillen meteen. Ging de winterse AO-index in 1963 gepaard met drukverdelingen die om de haverklap resulteerden in een verbinding van het hardnekkige hogedrukgebied in de buurt van IJsland/Schotland en een ander boven Noordwest-Rusland via Scandinavië, in de winter van 2010 kwam de verbinding er op een enkele keer na vrijwel niet. Veel vaker dan in 2010 was er in de winter van 1963 dan ook een oostelijke of noordoostelijke wind die zeer koude lucht aanvoerde. Resulterend in een duidelijk koudere Noordzee dan in de winter van 2010. En in veel stroperige kou, op de momenten dat de drukverdeling niet duidelijk winters was. En dat dan vooral dankzij de steeds koude voorgeschiedenis. Veel toevallig ‘geluk’ dus.
Overigens zijn er, zo is in een kaartje naast dit verhaal te zien, ook gedurende winters meer perioden met een vergelijkbaar lage AO-index als die in de winter van 1963 voorgekomen zonder dat het op die momenten in onze omgeving tot bijzonder koud winterweer kwam. Wie z’n klassieken kent, haalt die momenten er zonder moeite uit. Ook onder zijn gelijken was de winter van 1963 er een van ongekend kaliber. Omdat toevallig alles goed viel, waarschijnlijk.
Veel toevallige pech
Wat dat betreft kun je in de winter van 2010 eerder van veel toevallige ‘pech’ spreken. De veelbelovende winterse situaties dienden zich om de haverklap aan, maar kwamen vrijwel nooit helemaal uit de verf, vaak door kleine storinkjes die op de Noordzee ontstonden en de koude wind net tegenhielden, maar misschien ook omdat de voorgeschiedenis dan toch elke keer weer net niet koud genoeg was. Waarbij er dus steeds een groot verschil was tussen het noordoosten, waar ze wel een ‘echte’ winter beleefden, en het zuidwesten van het land.
Om dergelijke verschillen, die wel heel erg op het conto van de details en toevallige omstandigheden leken te komen, aan klimaatverandering toe te schrijven, lijkt moeilijk te verdedigen. Hoe zou het er hebben uitgezien als de wind gedurende de winter van 2010 wel het grootste deel van de tijd uit het koude noordoosten had gewaaid? Een stuk kouder, waarschijnlijk.
Bronnen: Meteo Consult, PCCC.
Wat een onzin. Puur omdat deze winterperiode niet in het straatje van het pccc, ipcc e.d valt, maken ze er nu van dat door de opwarming deze koude winter niet extreem koud is geweest, wat dus wel gebeurd zou zijn zonder "warming". Dus de link van deze koude winter is ook weer gelegd naar het co2 debacle. Ze maken zichzelf steeds ongeloofwaardiger.
Tuurlijk, de aarde is dynamisch en veranderd constant. Maar altijd maar die verbanden zoeken voor g.w als er iets niet in "hun" plaatje past maakt mij misselijk. Zijn dit nu goed opgeleide en duur betaalde wetenschappers..
Maar dat is mijn mening..