Om een goede weersverwachting te kunnen maken, moeten we vooral goed weten welke bewegingen er in de atmosfeer zijn, feitelijk in alle richtingen. En niet alleen op leefhoogte, waar wij met z’n allen rondlopen, maar eigenlijk op alle niveaus.
Hoe het meten van het weer aan het aardoppervlak gaat, weten we allemaal wel. Verspreid over de aarde zijn er vele duizenden weerstations. Meetveldjes eigenlijk met allerlei meetinstrumenten die bij voorbeeld temperaturen, dauwpunten, neerslag, windrichting en windkracht en de zonneschijn meten. Zulke stations kun je natuurlijk wat omhoog brengen, als je ze op een berg zet. Zo kom je ook iets over de hogere luchtlagen te weten. Maar niet overal zijn er bergen, denk bij voorbeeld aan Nederland. Een meetmast biedt dan maar een beetje uitkomst, zoals de ruim 200 meter hoge meetmast die het KNMI gebruikt in Cabauw (provincie Utrecht).
Een medewerker van het KNMI vult een weerballon, vlak voordat de ballon met meetsonde eronder wordt opgelaten. Foto: Martha Appelman.
Vliegtuigen komen hoger en kunnen metingen doen, satellieten kijken vanuit de ruimte op de aarde neer en leveren inmiddels een schat aan gegevens op over van alles en nog wat in alle lagen van de atmosfeer. Maar het beste apparaat om gegevens over de hogere delen van de luchtlaag om de aarde heen te verzamelen is en blijft toch het meetinstrument dat dagelijks meerdere malen, en dat verdeeld over honderden plaatsen op aarde, aan een ballon de atmosfeer wordt ingesleurd. Het is een dure methode, maar tevens een die heel veel oplevert.
Bijzonder experiment
Max Geissbuhler (7 jaar) en zijn vader Luke (40 jaar) wonen in New York en hebben de laatste tijd al een paar eigenaarde dingen uitgevonden, zoals een robotkostuum met een monitor als kop en kleine voertuigen, te gebruiken door wormen. En eigenlijk wilde Max nog wel iets met die wormen doen. ‘Laten we iets maken waarmee wormen kunnen vliegen’, stelde hij zijn vader voor. ‘Tot in de wolken.’ Geen goed idee, vond zijn vader. In de wolken is het verrekte koud en de wormen zouden dat tochtje zeker niet overleven. Misschien was het een beter idee om in plaats van de wormen een videocamera mee te nemen. Om te kunnen kijken. De camera zou dan aan een groepje ballonnen, te vullen met helium moeten komen te hangen.
Een weerballon in een vulstation.
Max zag het wel zitten. Een bontgekleurde tros van ballonnen. Het zou er prachtig uitzien. Maar ja, dan was er toch wel een probleem. Want die kleine ballonnen komen niet zo hoog en knallen gemakkelijk. Dan zou de camera veel te snel naar de aarde terugvallen. Dus kwamen de twee na enig nadenken bij een weerballon terecht. Die zijn veel sterker. Spatten pas uiteen als ze op een hoogte van zo tussen 25 en 30 kilometer hoogte terecht zijn gekomen. Een weerballon dus. Met daaronder een camera, zoals motorcrossers die aan hun helm bevestigen. Die zou toch tegen de grote temperatuurverschillen moeten kunnen, die hij onderweg tegenkomt. En ook bestand moeten zijn tegen de klap, tijdens de terugkeer weer op aarde. Om de val te breken, werd een parachute aan de camera bevestigd, die tijdens de val open zou moeten gaan.
Ruimtecapsule
Als ‘ruimtecapsule’ diende een hamburgerverpakking, volgestopt met isolatiemateriaal. En, om de camera na z’n trip omhoog weer te kunnen terugvinden, ging een mobiele telefoon mee, met een GPS markering. Daarna was het zover. Max en Luke wachtten op een dag waarvan ze dachten dat het weer geschikt zou zijn voor hun experiment, reisden af naar het platteland en lieten de ballon op. Het resultaat van de vlucht, met daarin de beelden gemaakt door de camera, ziet u in het filmpje in dit verhaal. Eindelijk weten we nu wat een weerballon meemaakt op zijn weg omhoog, totdat hij klapt. Het grappige is dat de winden ten tijde van het experiment zo gunstig waren dat de twee maar 50 kilometer hoefden te rijden om de camera weer terug te vinden. Hij hing aan zijn parachuutje in een boom. Een bijzonder experiment!
Bron: Meteo Consult, Max en Luke Geissbuhler.