De herfst van 2009 was bijzonder zacht: de gemiddelde herfsttemperatuur was 11,7 graden tegen 10,2 graden normaal. Daarmee was deze herfst op twee na de zachtste sinds tenminste 1901. De herfst van 2006 was nog bijna 2 graden zachter en daarmee zelfs veruit de warmste sinds het begin van de temperatuurmetingen in ons land. In december 1705 begon wateropziener Nicolaus Cruquius als eerste in ons land systematisch het weer bij te houden. Drie keer per dag noteerde hij luchtdruk, temperatuur, vochtigheid en wind en ook de neerslag en verdamping. Cruquius begon weerinformatie te verzamelen om de waterhuishouding beter te begrijpen. Hij verzamelde ook gegevens van getijden en waterstanden, de hoogte en kwaliteit van dijken en stormvloeden en overstromingen. Hij wilde de informatie uitbrengen op kaarten ter ondersteuning van zijn grootse plan om ons land te beschermen tegen overstromingen. In samenspraak met enkele professoren uit Leiden diende hij in 1727 zijn plan in bij de toenmalige regering, de Staten van Holland.
Zijn vooruitstrevende ideeën lopen echter vast in de ambtelijke molens. Zijn bewaard gebleven weerkundige waarnemingen zijn echter van blijvende waarde en vanwege de klimaatproblematiek zeker tegenwoordig van onschatbare waarde. De afgelopen vijftien jaar hebben al vijf maanden, seizoenen en jaren het predikaat warmste in drie eeuwen gekregen. De forse en opvallende temperatuurstijging van de laatste decennia komt dus duidelijk tot uiting in de eeuwenoude meetreeksen.
De gemiddelde temperatuur over de drie herfstmaanden september, oktober en november 2006 was 13,6 graden, waarmee dit jaar nog een stuk warmer is dan de uitzonderlijk zachte herfst van 2005. Na 2006 wordt de top tien in drie eeuwen nu aangevoerd door 2005 en 1731 (12,0 graden), 1772 (11,9), 1723 en 1779 (11,8) en 1795 en 1969 (11,7 graden). Dagboeken uit de zeventiende eeuw bevestigen de “seer scone warme herfst†en maken melding van wekenlange periodes van warm herfstweer. Een schrijver in Den Haag ziet half november 1723 “druiven die volkomen geset waren en een appelboompje dat twee nieuwe vrugtjes hadde en een bloesem geleijckâ€Â.
De temperatuurmetingen zijn in de achttiende eeuw gedaan in het westen van ons land. Cruquius verrichtte zijn metingen in Delft en Leiden, maar de meeste waarnemingen zijn gedaan bij het door water omringde Huize Swanenburgh in Halfweg. De oude metingen worden door het KNMI tegenwoordig nader onderzocht op kwaliteit om ze enigszins vergelijkbaar te kunnen maken met de huidige temperatuurmetingen. Door de aandacht voor historische klimaatreeksen komen steeds meer gegevens beschikbaar en is het beter mogelijk geworden de uitzonderlijkheid van zo’n seizoen te bepalen.
Voor andere gegevens dan de temperatuur, zoals neerslag en zon zijn minder lange reeksen beschikbaar. Voor neerslag sinds midden negentiende eeuw en voor de zon sinds het begin van de twintigste eeuw. Zo is vast te stellen dat de herfst van 2005 op één na de zonnigste was sinds het begin van de metingen. Het najaar van 1959 staat aan top met in de drie herfstmaanden 449 zonuren tegen 298 normaal.
Bron KNMI