In de koude periode van het jaar, in het bijzonder de maanden oktober tot en met maart, onweert het gemiddeld minder vaak en op kleinere schaal dan in de zomer. In de herfst is de onweersactiviteit in de kustprovincies groter dan in het binnenland. De meeste najaarsbuien ontstaan wanneer koude poollucht over het dan nog relatief warme zeewater wordt aangevoerd. Landinwaarts nemen deze buien boven het koudere aardoppervlak sterk in intensiteit af.
Vooral wanneer het zeewater nog erg warm is en herhaaldelijk koude poollucht naar ons land wordt gevoerd kan het vaak tot onweer komen. Normaal (gemiddeld over het tijdvak 1971-2000) onweert het langs onze kust zowel in oktober als in november op 2 tot 4 dagen, maar in sommige jaren kan het aantal onweersdagen daar in die maanden drie keer zo groot zijn. In het binnenland onweert het gemiddeld in oktober en november op 1 of 2 dagen.
In december is de temperatuur van het zeewater zover gedaald dat de zee nog maar weinig invloed heeft op de buien. De verschillen tussen de kust en het binnenland worden dan minder groot en de kans op onweer is ook kleiner. In december, januari, februari en maart bedraagt het aantal onweersdagen zowel aan de kust als in het binnenland gemiddeld over dertig jaar ongeveer 1 dag in de maand. Verscheidene wintermaanden gaan dus geheel zonder onweer voorbij.
In de winter is het aantal ontladingen in een onweerswolk en daarmee ook het totale aantal blikseminslagen veel kleiner dan in de zomer. De kans dat een enkele ontlading inslaat is echter groter dan in de zomer. In de koude periode van het jaar vinden de ontladingen op geringere hoogte in de buienwolk plaats, waardoor ze eerder kunnen inslaan. Bovendien is de stroomsterkte van een ontlading in een winterse onweersbui groter dan bij een zomers onweer.
Een ander verschil is het moment van de dag waarop de onweersbuien voorkomen. De buien kunnen op elk moment van de dag plaatsvinden, maar in de zomer ontladen de meeste onweersbuien zich aan het eind van de middag of in de avond, terwijl de winterse onweersbuien een lichte voorkeur hebben voor de nanacht en de ochtend.
©KNMI
Omdat de koude lucht in de winter in de meeste gevallen meer verzadigd is hangen de winterse onweersbuien lager boven de grond dan zomerse. De kans dat een bliksem inslaat is daarom groter. Echter, de toppen van winterse onweersbuien zijn ook minder hoog. De kans dat er een positieve ontlading (vanuit de top) plaats vind word ook significant.
Bovendien produceert een winterse onweersbui sneller onweer in vergelijking met een zomerse onweersbui. In de winter zijn de toppen onweersbuien lager dan in de zomer. Dit heeft alles te maken met het geringe temperatuurscontrast in de winterperiode. In de winterperiode licht het vriesniveau op lagere hoogte als in de zomer, en daardoor heeft een onweersbui minder hoge toppen nodig om onweer te produceren. In de winter kan een bui al onweer produceren wanneer de toppen tot 4,5 kilometer hoogte reiken. In de zomer ligt dit niveau gemiddeld rond 5,5 a 6 kilometer hoogte.
In het KNMI artikel word beschreven dat een gemiddelde ontlading in de winter krachtiger is dan een zomerse. Dit heeft alles te maken met het feit dat in de winterperiode de kans op een positieve ontlading (+CG) groter is dan in de zomer. (zoals ik hierboven dus al beschreef). Een positieve ontlading produceert een exorbitante hoeveelheid ampère, hetgeen zorgt dat de gemiddelde stroomsterkte van een ontlading in de winter 'gemiddeld' groter is als in de zomer. Het is dus niet zo dat elke ontlading krachtiger is als een zomers onweer.
Ter verduidelijking hieronder een overzicht van zomer- en winteronweer.
Zomers onweer:
- Hoge toppen (tot 16km).
- Hoge basis (tussen 500m en 2 km).
Karakteristieken ontladingen:
- Veel negatieve wolk-aarde ontladingen.
- Weinig positieve wolk-aarde ontladingen (hoge toppen).
- Exorbitante hoeveelheid ontladingen in de wolk.
Gemiddelde stroomsterkte per wolk-aarde ontlading bedraagt 35kA.
Winteronweer:
- Lage toppen (tot 8 kilometer).
- Lage basis (tussen 300 en 800m).
Karakteristieken ontladingen:
- Geringe hoeveelheid negatieve wolk-aarde ontladingen.
- Grote hoeveelheid positieve wolk-aarde ontladingen (lage toppen).
- Geringe hoeveelheid ontladingen in de wolk.
Gemiddelde stroomsterkte per wolk-aarde ontlading 45kA (hoge hoeveelheid positieve ontladingen).
Dat is een logische gedachte Frenky. De temperatuur-invloed van de Noordzee is gering. De atmosferische omstandigheden zijn meer bepalend voor het verloop van het weer. Aan de kust onweert het in het voorjaar minder aan de kust dan elders landinwaarts. Dit heeft te maken met het temperatuurscontrast in de kustprovincies, maar die 1 of 2 graden van de Noordzee zullen weinig uitmaken. In het einde van het voorjaar is er in de kustprovincies evenveel kans op onweer dan elders, omdat ook de kustprovincies dan flink op kunnen warmen. Maar wie bijvoorbeeld naar 25 en 26 mei 2009 kijkt ziet ook dat het anders kan. Het zijn puur de atmosferische omstandigheden die de grootste invloed uitoefenen. Al is de Noordzee 1 graden, onweren kan het altijd.
Dus of we nu een milde- of strenge winter gehad hebben, het zal van weinig invloed zijn. Het najaar onweert het meer in de kustgebieden dan elders. Dit heeft te maken met het temp-verschil tussen de warme Noordzee en het koelere land. Of die zee nu 19 of 15 graden is, veel verschil zal het niet maken. Al is de zee nog zo warm, de atmosferische omstandigheden bepalen het weer.
Denk bijvoorbeeld aan troggen. In het najaar hebben we veel te maken met troggen. Bij een trog liggen de isobaren dicht op elkaar en vinden er korte sprongen in luchtdruk plaats. In combinatie met onstabiliteit kan dit dus doorslaggevend zijn voor de ontwikkeling van regen- en onweersbuien. Hoe scherper een trog, hoe dieper (zwaarder) de convectie.
Heel even kort samengevat moeten we dus concluderen dat een winter niet echt bepalend is voor het verloop van het weer de rest van dat jaar. Verder wil ik nadrukkelijk vertellen dat de noordzee in het algemeen wel van invloed is, maar die 1 of 2 graden verschil hebben weinig te doen met het weer. Misschien een beetje ingewikkeld verhaal, maar ik hoop dat het duidelijk genoeg is.
Koos | Gewijzigd: 4 maart 2010, 18:27 uur, door Onweergek (ZH)
In de winter is het aantal ontladingen in een onweerswolk en daarmee ook het totale aantal blikseminslagen veel kleiner dan in de zomer.
©KNMI
Een beetje rare redenering ik denk dat het woord gemiddeld hier ontbreekt.
Waarom zou uit een onweersbui winters minder ontladingen komen dat zomers,
ligt natuurlijk aan hoe actief de bui is
De zwaarste onweersbui die ik van mijn leven heb meegemaakt was midden in de winter
Helaas ben ik de datum en het jaar vergeten.
Ik ervaarde het toen als een dikke grijze mist met bijzonder veel-en zeer felle flitsen
maar de donder was niet te horen misschien gedempt door de zware sneeuwval?
echt heel spookachtig
Dus ook midden in de winter kun je zware onweersbuien krijgen.
Jan's moeder is mijn getuige
Op 20 december j.l. was hier ook een behoorlijk actieve onweersbui die gepaard ging met flinke sneeuwval. Alleen het is feit dat het aantal onweersbuien in de winter beduidend minder is t.o.v. de zomer. Het woord 'gemiddeld' ontbreekt in de strekkingen van het KNMI inderdaad. Een winteronweer is gemiddeld zwakker dan zomerse onweersbuien wat vooral te wijten valt aan de lagere buien toppen.
Nog heel even over de onweersbui van 20 december j.l. Het was voor mij het zwaarste winteronweer wat ik in mijn leven meegemaakt heb. Soms volgde de ontladingen elkaar zeer snel op. De donders kwamen i.v.m. de dempende sneeuw wat gebrokkeld over, maar er sloegen ook wat ontladingen vlakbij en die waren toch knetterhard.
Onweer in de winter is geen zeldzaamheid, maar het blijft in de meeste gevallen wel een lokale bedoening.
Groet,
Koos