Het oppervlak van de zon vertoont geregeld donkere vlekken. De zonnevlekken hangen samen met koelere plekken op de zon. Hun aantal is een maat voor de activiteit van de zon: hoe meer er te zien zijn, hoe actiever de zon. Een actieve zon produceert korte explosies van energie waarbij geladen deeltjes vrijkomen. Als die deeltjes de aardse atmosfeer binnendringen kunnen ze poollicht veroorzaken.
De kans op poollicht is het grootst in jaren met veel zonne-activiteit. Gemiddeld om de elf jaar, het laatst rond 2001, maakt de zon zo'n periode door. Voor 2007 was een minimum aan zonneactiviteit verwacht, maar inmiddels is al bijna drie jaar achtereen vrijwel geen zonnevlek te zien geweest. Dat is in zeker honderd niet voorgekomen, wat op zijn minst opmerkelijk te noemen is. De laatste vrijwel vlekkeloze periode beleefde de zon tussen 1645 en 1720, het Maunder minimum of de Kleine IJstijd genaamd.
Uit het poollicht blijkt dat de energie-uitbarstingen op de zon invloed hebben op de aardse atmosfeer. De vraag is of de veranderlijke activiteit van de zon ook merkbaar is in het klimaat. De elfjarige cyclus en ook langere cycli zouden dan terug te vinden moeten zijn in de registraties van het weer of andere factoren. Onderzoekers zijn al meer dan een eeuw op zoek naar mogelijke verbanden.
Ad Kliphuis fotografeerde de zon op 28 oktober 2003 ergens tussen Gorinchem en Utrecht. De zon was door de mist als een witte schijf zichtbaar waardoor de zonnevlekken van energie-uitbarstingen goed waren te zien. De grote zonne-activiteit was uitzonderlijk en leidde op veel plaatsen in de wereld tot poollicht. Foto van de zon op 28 oktober 2003 ergens tussen Gorinchem en Utrecht.
Zo valt de Kleine IJstijd samen met weinig zonnevlekken. Ook dacht men aan een verband tussen het aantal zonnevlekken en de graanopbrengst. Sinds 1979 zijn dankzij satellieten nauwkeurige waarnemingen beschikbaar, waaruit blijkt dat de intensiteit van de zonnestraling in de pas loopt met een 11-jarige cyclus van zonne-activiteit. In de wereldgemiddelde temperatuur zijn die variaties echter nauwelijks terug te vinden Ze veroorzaken variaties van ongeveer 0,03 graden. Er zijn aanwijzingen dat langzamere variaties in zonne-activiteit wel een merkbare invloed hebben.
Uit onderzoek door het KNMI blijkt dat de waargenomen opwarming in de eerste helft van de 20e eeuw grotendeels verklaard kan worden uit een combinatie van een afname van vulkaanactiviteit (vulkanen hebben een koelend effect) en een toename van de zonne-activiteit, louter natuurlijke oorzaken dus. Ook El Niño (het relatief warme zeewater van de Stille Oceaan) heeft een sterke invloed op de fluctuaties in de temperatuur van jaar tot jaar. In de tweede helft van de 20e eeuw is de temperatuur nog veel sneller opgelopen.
De gemiddelde zonneactiviteit is in deze jaren echter amper veranderd, maar sinds 1960 vonden enorme vulkaanuitbarstingen plaats. Mede daaruit blijkt dat menselijke activiteiten in belangrijke mate de oorzaak zijn van de warmer wordende wereld, met name vanaf het midden van de twintigste eeuw. Uit onderzoek blijkt ook dat uitbarstingen op de zon op geen enkele manier zijn te voorspellen.
Zonnevlekken zijn soms ook met het blote oog te zien. Daarvoor moet de zon echter heel laag staan, vrijwel op de horizon en ze mag niet al te helder meer zijn. Het beste lukt dat bij nevelig weer als de zon nog flauw door de wolken heen zichtbaar is. Dan nog zijn ze alleen te zien als de vlekken op de zon heel groot zijn, meestal zijn ze echter te klein om zonder hulpmiddelen waar te kunnen nemen. Als de zon hoog aan de hemel staat of als het weer helder is, is het gevaarlijk om zonder bescherming naar de zon te kijken. Ook een zonnebril biedt dan te weinig bescherming.
©KNMI | Gewijzigd: 25 april 2017, 10:27 uur, door Joyce.s