Mist is het onderwerp van de herfst. Samen met storm geeft het de meeste last. Vanaf eind september vormt mist zich makkelijk, maar de vraag is natuurlijk: hoe kom je er vanaf? Om mist op te lossen heb je zon nodig, of wind. Allebei tegelijk is mooi, maar soms kan wind nadelig zijn. Is het windstil geweest dan zal zich misschien mist vormen maar dan is de mistlaag dun en kan dan snel oplossen. Of er is alleen grondmist. Maar komt er in de ochtend een beetje wind (denk dan aan 1 Bft), dan kan de mist gaan mengen en dikker worden. Dan kan de zon de mist niet meer oplossen. Zeker als de grond vochtig wordt. Dat is een teken dat de mist dikker aan het worden is en zonder wind meestal niet meer oplost.
De vorming van mist is in een vorig artikel al eens besproken, maar nog een paar punten: Mist vormt zich bij verzadiging van de lucht. Bij afkoeling wordt de hoeveelheid waterdamp 100%. Wordt het nog iets kouder, dan vormen zich kleine druppels. De kleinste druppels in mist zijn 0,01 mm in doorsnee. Als ze kleiner zijn verdampen ze snel en worden ze groter dan 0,2 mm, dan worden ze te zwaar en gaan ze vallen. De kleine druppels fungeren als kleine spiegels, die een deel van het licht terugkaatsen en verstrooien, zie figuur hieronder.
We kunnen dan de auto's die verderop rijden niet meer zien. Zoals gezegd speelt een lichte wind een rol bij het dikker worden van mist, maar wordt hij sterker dan 10 km per uur, dan ontstaat helemaal geen mist of begint het op te lossen. 10 km per uur is 6 zeemijlen per uur (knopen), ofwel 2 Bft. De wind maakt de mistlaag turbulent en het zicht zal op de grond weer oplopen. De luchtvochtigheid aan de grond zakt dan immers onder de 100% en de druppetjes die er zijn, verdampen. Soms is het nog nevelig.
Interessant is het oplossen door zonnestraling. Als de zon opkomst wordt de bovenkant van de mistlaag beschenen, zie de foto hieronder. Eerst is de hoek van de zon met de horizon klein en zal het zonlicht niet of nauwelijks in de mistlaag doordringen. Sterker nog, de mist kan zelfs dichter worden en door het licht kan het zicht optisch nog teruglopen. En ook als de zon hoger komt wordt licht en warmtestraling gereflecteerd. Maar een deel van de energie dringt in de mist en de lucht wordt warmer. Daardoor lossen mistdruppels op. De mist wordt dunner en er kan steeds meer warmte tot de grond doordringen. De mist lost dan snel helemaal op. Hoe later in het najaar, hoe lager de zon blijft. Mist zal dan dikker kunnen worden en later of zelfs helemaal niet oplossen. Misschien is dit een aardige vuistregel om te proberen in dit najaar: In augustus (de 8e maand) lossen mistbanken om 8 uur op, in september (de 9e maand) meestal om 9 uur, en in oktober (de 10e maand) vaak om 10 uur. In november staat de zon al zo laag en in de lucht zo vochtig, dat stralingsmist de hele dag kan blijven hangen.
In steden is de mist meestal minder dicht of lost sneller op. Dat heeft te maken met de warmte die een stad produceert. Ook heeft een stad hoge gebouwen. Net als hoge bomen of heuvels nemen die wel warmte van de vroege zonnestraling op, en reflecteren dit op en in de mistlaag. Ook als de zon laag staat wordt de lucht dan sneller warm en zal de mist iets eerder oplossen. Een ander verhaal is uiteraard mist aan zee. Die kan zich makkelijk verplaatsen en ondanks de wind kan mist op zee zich makkelijker handhaven. Bovendien wordt het zeeroppervlak overdag niet warmer dan ’s nachts. Stralingsmist is er op zee dan ook niet. Mist op zee zal alleen oplossen door (veel) wind, of door aanvoer van drogere of warmere lucht.
Bron: Jules Geirnaerdt Meteo, Wikipedia, Natuurkunde.nl