Als er een onweersbui overkomt, is het een grote heisa in de atmosfeer. Iedereen weet dat wel. Het regent hard, het hagelt, het bliksemt en het dondert. Vaak komt het voorafgaande aan en ook tijdens onweersbuien tot hevige windstoten, je ziet rolwolken of ‘shelfclouds’ overkomen en zit het helemaal tegen dan komt een windhoos of tornado voorbij.
Onweersbuien laten tijdens hun passage ook een schommeling in het luchtdrukverloop zien die met een barometer te volgen is: de zogenoemde onweersneus. Het terugvinden ervan gaat het makkelijkst met een zelfschrijvende barometer, een barograaf. Iemand die zo’n barograaf heeft, is W. Willems uit Apeldoorn. Hij stuurde ons een barogram dat de passage laat zien van het onweer dat in de vroege ochtend van 26 mei vooral in het westen en noordwesten van Nederland grote overlast veroorzaakte, maar ook over Apeldoorn trok. Het andere barogram laat de luchtdrukontwikkeling zien tijdens het noodweer dat afgelopen vrijdag 3 juli in Apeldoorn plaatselijk 115 millimeter regen bracht. Op deze afbeeldingen is duidelijk te zien hoe het patroon van de onweersneus van 26 mei er heel anders uitziet dan het patroon van de onweersneus van 3 juli. Hij vraagt zich af waar die verschillen vandaan komen? In dit verhaal doen zullen we een poging doen dat uit te leggen.
Het barogram van de bui die Apeldoorn op 26 mei in de vroege ochtend passeerde. Duidelijk is te zien hoe een korte daling door een veel sterkere stijging van de luchtdruk werd gevolgd. Daarna herstelde het luchtdrukpatroon zich weer. Foto: W. Willems.
Het barogram van de buien op 3 juli. Het patroon van de luchtdrukschommeling was hier anders. Twee dalen werden gevolgd door weer een geleidelijk stijging van de luchtdruk. Er was geen sprake van een 'doorschietende' stijgklap, zoals op het barogram van 26 mei wel te zien is. Foto: W. Willems.
Om te begrijpen dat onweersbuien invloed hebben op het luchtdrukverloop moeten we eerst iets vertellen over de manier waarop een bui in elkaar zit. Ongeveer een week geleden stond op deze site al een plaatje dat laat zien hoe in een grote stapelwolk gebieden waar de lucht stijgt en waar de lucht daalt van elkaar te onderscheiden zijn. De belangrijkste ‘stijgstroom’ bevindt zich aan de voorzijde van de bui, de plaats waar warme lucht naar binnen wordt gezogen. Die warme lucht stijgt vervolgens met een hoge snelheid op in de wolk. In zware buien worden daarbij soms snelheden van rond 200 kilometer per uur bereikt. Op plaatsen waar lucht stijgt, verdwijnt per saldo lucht van het aardoppervlak naar hogere delen van de atmosfeer. Een barometer zal in de aanloop naar een bui toe dus de neiging hebben om geleidelijk te dalen.
Vanaf het Galgewater in Leiden zag de lucht er tijdens de passage van het onweer op 26 mei zo uit. Foto: Mark Neuteboom.
De buien van 26 mei gingen in Assen met deze prachtige rolwolk gepaard. Foto: Steyn van Antwerpen.
Doorschieten
De daalstroom bevindt zich aan de ‘achterzijde’ van de bui, op de plaats waar de meeste neerslag valt. Behalve de regen ‘valt’ hier ook koude lucht uit de bui op de grond, die daar aangekomen onder de wolk door langs het aardoppervlak weer naar voren wordt gestuurd. Dit zijn de windstoten die aan de voorzijde van zware buien vaak voorkomen. Op de plek waar lucht daalt, komt daadwerkelijk extra lucht bij het aardoppervlak terecht. Barometers zullen daarom de neiging hebben tijdens de passage van zware buien te stijgen. Daarbij wordt niet alleen het ‘tekort’, in de aanloop naar de bui door de dan nog stijgende lucht aan het aardoppervlak nagelaten, weggewerkt, maar gaat het ook nog wel eens wat verder door. De barometer kan daarbij, vergeleken met het drukniveau om de bui heen, nog wel eens wat extra doorschieten. Op het barogram bij dit verhaal van de bui in de vroege ochtend van 26 mei is dat doorschieten mooi terug te zien. Het scheelt 2 hectoPascal.
Een barogram uit Bennekom laat tijdens de buipassage op 26 mei - om 4 uur 's ochtends - een onweersneus mket een amplitude van 4 hPa zien. Foto: Tom van der Spek.
Meestal is het bij een onweersneus zo dat de steilheid van het deel waar de luchtdruk stijgt groter is dan die van het deel waar de luchtdruk daalt. De onweersneus bestaat zo uit eerst een (relatief geringe) daling van de luchtdruk, gevolgd door een abrupte, vaak vrij steile stijging. Is de bui voorbij, dan daalt de luchtdruk weer tot zijn normale achtergrondwaarde. De vrij bruuske stijging van de druk aan de achterzijde van een bui wordt wel de stijgklap genoemd. Zo’n geprononceerde stijging van de luchtdruk treedt vooral op aan de achterzijde van snel trekkende onweersbuien of buienlijnen. Een extreme onweersneus deed zich voor aan de zuidwestkant van het IJsselmeer, toen daar in de middag van 11 juli 1984 een zeer actieve onweerslijn passeerde. De onweersneus die zich daarbij in een tijdsbestek van amper 15 minuten voltrok had in Marken een amplitude van maarliefst 11 hPa. Die moet ook op een niet zelfschrijvende barometer duidelijk te zien zijn geweest! De buienlijn die deze luchtdrukschommeling veroorzaakte trok met een snelheid van rond 95 kilometer per uur over.
Snel bewegende lijn
Als we nu de radarbeelden van 26 mei bekijken, dan zien we dat er toen in de buurt van Apeldoorn ook sprake is geweest van een snel bewegende lijn met (soms) erg actieve onweersbuien. De buien kwamen in drie golven over die in totaal amper een half uur nodig hadden om de regio Apeldoorn te passeren. Op het barogram is te zien hoe de luchtdruk in de aanloop naar de buien kort, maar hevig daalde, waarna de bruuske stijging volgde die je op zo’n moment zou verwachten. Doordat meerdere golven volgden, werd die stijging vervolgens in meerdere stadia afgebouwd tot het oude patroon terug was.
Het radarbeeld van 5 uur 's ochtends op 26 mei. De eerste bui bereikt Apeldoorn.
Het radarbeeld van 5.15 uur op 26 mei. Een tweede golf rolt over de stad.
Het radarbeeld van 5.30 uur op 26 mei. De laatste golf van de buien heeft Apeldoorn alweer verlaten.
De buien van 3 juli verplaatsten zich veel minder snel, ontstonden min of meer boven en in de buurt van Apeldoorn en lieten uiteindelijk twee golven zien (zie radar). Door het ontbreken van treksnelheid, zien we nu de stijgklappen aan de achterzijde van de buien veel minder markant terug. Omdat het wel erg zware buien waren, die in hun wolken enorme stijgbewegingen van de lucht veroorzaakten, kwamen de bijbehorende drukdalingen veel beter tot hun recht. Het bijbehorende patroon, zoals naast dit verhaal te zien is, ziet er dan ook duidelijk anders uit dan bij de buien die op 26 mei over Apeldoorn trokken.
Het radarbeeld van 3 juli om 14.45 uur. Een eerste wolkbreuk ontstaat bij Apeldoorn en trekt langzaam noordwaarts
Het radarbeeld van 3 juli om 15.30 uur. Een tweede wolkbreuk ontstaat bij Apeldoorn, om even later weer in te zakken.
De eerstvolgende kans op buien met onweersneuzen doet zich wellicht komende donderdag of komende vrijdag voor, als warme lucht een poging doet Nederland (kortstondig) in te nemen. Omdat de koelere lucht al snel weer terug is, kunnen dan enkele regen- of onweersbuien ontstaan die mogelijk ook onweersneusjes met zich meebrengen. De eerstvolgende kans daarna lijkt voor halverwege volgende week op de rol te staan. Of natuurlijk voor een nog later moment in deze zomer..!
Bronnen: W. Willems, Meteo Consult