Nederland is de laatste paar decennia flink opgewarmd. Vanaf 1997 zijn alle jaren warmer dan de ‘norm’ verlopen. Die norm, vastgesteld uit informatie over de periode van 1971 tot en met 2000 bedraagt 9,8 graden. Dat wil zeggen: de klimatologisch gemiddelde jaartemperatuur is 9,8 graden voor Midden-Nederland. De opgetreden gemiddelde jaartemperatuur bedroeg in 2008 echter 10,6 graden. De twee jaar daarvoor verliepen nog een stuk warmer, met zowel in 2006 als in 2007 maar liefst 11,2 graden als gemiddelde temperatuur.
Opgetreden gemiddelde jaartemperaturen, steeds over een periode van 10 jaren. Vooral vanaf 1981 is er een flinke stijging te zien.
Het opwarmen van ons land, heeft uiteraard gevolgen voor de flora en fauna. Diersoorten die eerst alleen in Zuid-Limburg of alleen ten zuiden van de grote rivieren voorkwamen, rukken langzaam noordwaarts op. Er zijn ook soorten die tot een aantal jaar geleden niet eens in ons land voorkwamen, en dat nu wel doen.
De inheemse eekhoorn; de rode eekhoorn. Uitgezette uitheemse eekhoornsoorten dringen de rode eekhoorn wat in een hoekje.
Onderzoek naar nieuwe of zich uitspreidende diersoorten is op zich niet eens zo moeilijk. Het is een kwestie van heel goed opletten, met veel mensen tellen en statistieken bijhouden. Een stuk ingewikkelder wordt het om de aanwezigheid van die soorten te koppelen aan klimaatveranderingen. Een diersoort kan door opwarming verder noordwaarts trekken, maar het kan natuurlijk ook zo zijn dat landschappelijke veranderingen leiden tot een geschikt habitat. Daarbij gaat het niet zelden om hele kleine veranderingen op het niveau van microklimaat. Het schoner worden van bepaalde plekken speelt, mee, net zoals de mobiliteit van de soort. Dat kan zelfs toevallige mobiliteit betreffen, zoals transport via het verkeer. Zo zijn er verschillende soorten mollusken via de scheepvaart vanuit andere landen bij ons terecht gekomen.
Kent u de stadsreus?
Als we kijken naar kleine beestjes, dan blijken er drie spectaculaire nieuwkomers te zijn: de stadsreus (de grootste zweefvlieg van Nederland), de wespenspin en de sikkelsprinkhaan. Voor 1991 werd de wespenspin alleen gesignaleerd in Limburg (eerste vondst in 1980, bij Waterop), in de jaren 90 breidde deze spin zijn leefgebied uit naar Brabant en Gelderland en tegenwoordig komt deze spinnensoort vooral in de hele oostelijke helft van het land voor.
Nieuwe libellen
Voor wat betreft libellensoorten zijn vooral lente- en zomertemperaturen van belang. Hoe warmer, des te meer soorten er waargenomen worden. Het aantal libellensoorten is in de twintigste eeuw dus groter geworden. Daarbij dient vermeld te worden dat het, net als bij veel andere nieuwe diersoorten, meestal gaat om libellengroepen die niet al te kritisch zijn op hun leefomgeving. De veeleisende soorten hebben het juist steeds moeilijker. Onder de libellensoorten die zich vanuit Zuid-Nederland naar het noorden hebben uitgebreid, vallen de vuurlibel, de kanaaljuffer, de kleine roodoogjuffer en de grote keizerlibel.
Een nieuwe libellensoort in Nederland; de vuurlibel. Pas in 1993 werd een eerste kleine populatie ontdekt in Zuid-Limburg. Momenteel komen ze voornamelijk voor ten zuiden van de grote rivieren.
Vlinders
Wie de vlinders onder de loep neemt, zal ook daar opmerken dat vooral de mobiele, weinig veeleisende soorten zich verder noordwaarts verspreiden. In het boek Opgewarmd Nederland, uit 2004 wordt dat als volgt geformuleerd: meer allemansvrienden, minder specialisten. Dat zijn bijvoorbeeld de koninginnepage en de gehakkelde aurelia. Eerstgenoemde heeft zijn leefgebied uitgebreid van Zuid-Limburg naar Midden-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen. De gehakkelde aurelia hield zich tot 1980 vrijwel alleen ten zuiden van de grote rivieren op en is inmiddels overal, tot op de Waddeneilanden, in groten getale te vinden. Uiteraard zijn er ook ‘verliezers’, soorten die het momenteel slecht doen, onder andere door de opwarming, maar ook door gebrek aan geschikt leefmilieu. Dat zijn het veenhooibeestje, veenbesparelmoervlinder en veenbesblauwtje.
De gehakkelde aurelia heeft zich sinds 1980- steeds verder over ons land uitgespreid.
Een van de slachtoffers van de klimaatopwarming: de moerasparelmoervlinder. Deze vlindersoort is verdwenen.
Weggegeten bladeren
Een aantal zich uitspreidende insectensoorten is het gelukt om grote bekendheid in de media te krijgen. Zoals daar zijn de kastanjemineermot en de eikenprocessierups. Beide soorten tasten bomen aan. De kastanjemineermot heeft de meeste paardekastanjes in ons land al ernstige schade toegebracht. Bij zeer massale aanvallen van deze motten kleuren de bladeren volledig bruin en vallen er in de zomer reeds af. De paardekastanjes verzwakken steeds verder door deze aanvallen waardoor ze almaar vatbaarder worden voor andere ziekten en plagen. De eikenprocessierups is vanuit Zuidoost-Nederland steeds verder opgedrongen en eten eikenbladeren. De bekendheid van deze rups komt vooral door de brandharen die bij mensen enorme jeuk veroorzaken.
Bronnen: Opgewarmd Nederland van Stichting Natuurmedia, Uitgeverij Jan van Arkel en Stichting Natuur en Milieu, 2004; Tijdschrift De Levende Natuur, artikel Roy Kleukers en Menno Reemer; Alice van Duijn van Naturalis. Wikipedia. Meteo Consult.
wat ik 2 jaar geleden ook gespot heb hier voor onze caravan was de kolibrievlinder.
niet mijn foto, maar zijn enorm vet om te zien
| Gewijzigd: 13 februari 2017, 09:33 uur, door Joyce.s
vorig jaar is in amsterdam noord de zwarte weduwe gevonden. artis wilde het beestje niet aannemen, vond het te gevaarlijk. ik weet niet of ze het dood hebben gemaakt, de man die hem vond zei dat hij het in het potje zou houden om veredere versprijding te voorkomen, maar hij wist niet of ze al eitjes had gelegd.