We hebben het de laatste dagen goed gemerkt: het vriest. Na een aantal ‘laffe’ winters met zacht en kwakkelend weer, is het nu genieten van heldere luchten en koud weer.
Dat het goed kan vriezen onder een heldere hemel is goed te verklaren. Overdag warmt de grond meestal op door instraling van de zon. ’s Nachts daarentegen koelt de grond dan weer af. Dit komt door de uitstraling (van energie) door de grond. De grond verliest energie. Ook de lucht die zich boven de grond bevindt, wordt aangewarmd of afgekoeld door dit proces. Het is dus niet zo dat de zon nu de lucht direct verwarmt, maar de grond die verwarmt wordt door de zon.
De afkoeling vindt dus meestal ’s nachts plaats. Er is dan geen warmtebron (zon) meer die de grond opwarmt. Het enige wat de grond doet, is afkoelen. Ofwel: uitstralen. De uitstraling komt goed op gang wanneer er geen bewolking aanwezig is. Bewolking werkt als een isolator. Deze gaat de uitstraling tegen. Wind is ook een factor die meespeelt. Wanneer er teveel wind staat wordt de hogergelegen (warmere) lucht gemengd. Dit heeft tot gevolg dat de lucht niet maximaal kan afkoelen.
De ideale omstandigheden voor een koude nacht zijn dus:
*Een heldere hemel
*Zeer weinig tot geen wind
In het winterseizoen levert dit in onze omgeving al gauw vorst op. We spreken van vorst wanneer de temperatuur op 1.5 meter boven de grond onder het vriespunt komt. Wanneer op 10 centimeter boven de grond de temperatuur onder het vriespunt daalt, spreken we van vorst aan de grond. Ook wordt in Nederland wel de term ‘vorst op klomphoogte’ gehanteerd.
De mate van vorst wordt uitgedrukt in de volgende termen:
Lichte vorst: wanneer de temperatuur tussen de 0 en -5 graden C wordt gemeten
Matige vorst: wanneer de temperatuur tussen de -5 en -10 graden C wordt gemeten
Strenge vorst: wanneer de temperatuur tussen de -10 en -15 graden C wordt gemeten
Zeer strenge vorst: wanneer de temperatuur -15 graden C en lager wordt gemeten
De huidige weersomstandigheden hebben we te danken aan een hogedrukgebied boven Scandinavië. Deze zorgt voor de aanvoer van koude en droge lucht uit het oosten. Deze lucht komt oorspronkelijk uit het noorden van Rusland en zelfs van de Noordpool. Dat de lucht droog is, valt aan de haast wolkenloze lucht af te lezen.
In de winter van 1995/1996 vroor het vooral in de noordelijke helft van het land op bijzonder veel dagen: de aantallen liepen uiteen van 55 in Vlissingen tot 77 vorstdagen op diverse plaatsen in het oosten en noordoosten. Opmerkelijk aan de winter van 1995/1996 was vooral de langdurige kou, waardoor het aantal vorstdagen tussen november 1995 en april 1996 in Twente opliep tot 121 en in Eelde tot 119, een nieuw record. In de barre winter van 1963 leverde dezelfde periode in Eelde 108 vorstdagen op. De winter van 2000/2001 telde in De Bilt 40 vorstdagen, wat vrijwel normaal is. Het voor- en naseizoen met de maanden november, maart en april meegerekend kwam het aantal uit op 53 vorstdagen.
©Weeronline