Tot eind jaren vijftig, begin jaren zestig werd in Nederland de luchttemperatuur en relatieve vochtigheid op 2,2 meter hoogte gemeten. De waarnemer moest hiervoor elk half uur een klein trappetje op om deze gegevens in de thermometerhut te kunnen aflezen. In 1957 ging men op de vliegbasis Leeuwarden over op de huidige 1,5 meter waarnemingshoogte. In De Bilt gebeurde dit pas in 1961 en nog later volgden de andere stations. Overigens schrijft de WMO tegenwoordig een officiele waarnemingshoogte voor die tussen 1,2 en 2 meter hoogte dient te liggen.
©Meteonet
Vroeger waren er speciale weerschepen met weerkundigen aan boord om de waarnemingen te doen. Verschillende meteorologische instituten in de wereld beschikten over eigen weerschepen die steeds op vaste posities op open zee hun waarnemingen deden. Ons land beschikte tot de jaren zeventig van de vorige eeuw over het weerschip Cirrus en tot halverwege de jaren tachtig over de Cumulus. Het weerschip Cumulus is dertig jaar gebruikt voor meteorologische waarnemingen. De waarnemers van het KNMI werden voor perioden van vijf weken met de Cumulus de zee op gestuurd.
©Meteonet
Bij een koufront schept de koude lucht dus de warme lucht a.h.w. op waardoor de warmere en dus lichtere lucht wordt opgetild. Op het grensvlak ontstaat dan bewolking en neerslag. Blijft het daarbij stabiel dan zal er altostratus en nimbostratus ontstaan en kan het enkele uren blijven regenen. Raakt door extra optilling de lucht lokaal onstabiel dan vormen zich ook Cumulonimbi, buienwolken dus die lokaal voor meer neerslag kan zorgen.
Zie ook het voorbeeld op de tekening hieronder.
©Meteonet
Krijgen we een koude winter? Die vraag krijgen we vrij vaak. Wat ons de komende maanden verder te wachten staat is helaas niet te zeggen. Het KNMI doet wel onderzoek naar seizoensverwachtingen. De basis hiervoor zijn relatief langzame veranderingen in de oceaan, sneeuwbedekking en bodemvochtigheid, die de weerpatronen beïnvloeden. Dat biedt mogelijkheden om (kans)verwachtingen te maken voor het gemiddelde weer over een aantal maanden, bijvoorbeeld "de kans is groot dat we hier een droger dan gemiddeld voorjaar krijgen". Wel is duidelijk dat door de mondiale opwarming de kans op kou steeds kleiner is geworden. Echter, dat sluit een strenge winter nog niet uit, alleen zal het minder vaak gaan voorkomen.
De laatste koude winter dateert al weer van 1997. Het jaar er voor was de winter vooral in het noorden van het land zeer koud, maar in Zeeland stelde de winterkou aanzienlijk minder voor. Op 4 januari van dat jaar werd een Elfstedentocht verreden, die gewonnen werd door Henk Angenent. Puur op basis van statistieken zouden we dus wel weer eens aan de beurt kunnen zijn. Het weer houdt zich echter (helaas) niet aan statistieken.
©Meteonet
De neerslag op een radarbeeld is niet altijd neerslag die de grond bereikt. De radar scant op verschillende elevaties de sneeuw en regen in de bewolking. Verdampt de neerslag voordat het de grond bereikt, dan is er meteorologisch gezien geen sprake van neerslag en is het droog op een plek waar de radar wellicht een echo 'ziet'. Andersom kunnen kleine sneeuwvlokjes en (onderkoelde) motregendruppels niet opgemerkt worden en valt er een fijne neerslag terwijl de radar juist niets boven onze hoofd 'ziet'.
©Meteonet
Als de dagen gaan lengen, begint de winter te strengen, zo zegt een volkswijsheid. Inderdaad is het koudste deel van de winter gemiddeld enige tijd na de korste dag, de dag waarop de zon het laagst aan de hemel staat. Dit komt omdat het aardoppervlak, maar ook het zeewater de zomerwarmte nog lange tijd kan vasthouden, zodat de temperatuur als het ware naijlt t.o.v. de zonnestand. Land koelt makkelijker af dan zeewater, zodat bijvoordbeeld in Rusland het koudste deel van de winter al eind januari is.
In ons land met een zeeklimaat is dit half februari. Midden op de oceaan is het koudste deel van de winter op het Noordelijk Halfrond gemiddeld pas half maart. Het zeewater is dan ook op zijn koudst. En zo is op de Noordelijke IJszee ook rond half maart de ijsbedekking het grootst, terwijl de ijsbedekking half september het kleinst is.
©Meteonet
Op stilstaand water vormt zich eerder ijs dan in een stromende rivier, maar naarmate de waterplas dieper is duurt het langer voordat ijsvorming optreedt. Onder bruggen gaat de ijsvorming langzamer omdat de uitstraling daar minder sterk is net als onder een wolkendek. Bewolking tempert 's nachts de afkoeling, maar beschermt het ijs overdag tegen de warme zon. Is de lucht echter droog dan is ook de verdamping groot, waardoor veel warmte aan het water wordt onttrokken. Onder die omstandigheden zal het ijs ook bij een luchttemperatuur van iets boven het vriespunt aangroeien. In vochtiger lucht is dat niet het geval en zal bij temperaturen boven nul water op het ijs komen te staan.
©Meteonet
Vroeger waren er speciale weerschepen met weerkundigen aan boord om de waarnemingen te doen. Verschillende meteorologische instituten in de wereld beschikten over eigen weerschepen die steeds op vaste posities op open zee hun waarnemingen deden. Ons land beschikte tot de jaren zeventig van de vorige eeuw over het weerschip Cirrus en tot halverwege de jaren tachtig over de Cumulus. Het weerschip Cumulus is dertig jaar gebruikt voor meteorologische waarnemingen. De waarnemers van het KNMI werden voor perioden van vijf weken met de Cumulus de zee op gestuurd.
©Meteonet
Wist je dat:
Op schepen van boorplatformen en gasbuizen leggers ook nog steeds weerkundige aan boord zijn?...
Zag ik vorige week op discovery ...
Leuk jan dank je wel deze wist je dats.... keep it up
Op het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan zijn aanzienlijk lagere luchtdrukwaarden gemeten. Op 15 december 1986 daalde de luchtdruk in het zeegebied ten zuidwesten van IJsland tot 920,2 hPa, de laagste druk ooit in dat gebied gemeten. Uit metingen in de buurt van de depressie kon het KNMI afleiden dat de luchtdruk in het centrum van het lagedrukgebied ongeveer 915 hPa moet zijn geweest. Op 11 januari 1993 daalde de luchtdruk bij IJsland opnieuw tot extreem lage waarden van naar schatting ongeveer 916 hPa.
©Meteonet
Bij het gladheidmeldsysteem (GMS) worden naast temperatuur en relatieve vochtigheid vlak boven de berm langs het wegdek ook middeld wegdeksensoren de volgende items gemeten:
• Geleidbaarheidsensoren (G-sensoren) in elke rijbaan meten de elektrische weerstand van het wegdek. Hiermee wordt bepaald of het wegdek nat of droog is en het geeft een indicatie van de hoeveelheid (rest)zout.
• Temperatuursensoren (T-sensoren) in 1 of meerdere rijbanen meten de temperatuur 2 mm onder het wegdekoppervlak. Een dieptesensor (Td-sensor) meet de temperatuur aan de onderkant van het wegdek om de restwarmte (of kou) in het wegdek te bepalen.
©Meteonet
Voor een Elfstedentocht moet het ijs overal op de route minstens 15 cm dik zijn, alhoewel een enkele kluunplek is toegestaan. Lag er deze winter in januari in delen van Midden- en Oost-Nederland minstens 15 cm ijs op veel wateren, in het noorden heeft men op veel plaatsen - tot teleurstelling van veel schaatsers - de 10 cm nauwelijks gehaald. De laatste Elfstedentocht dateert alweer van 4 januari 1997.
©Meteonet
Sneeuwlawines kunnen optreden als stuiflawine of als schuif- of rollawine. De eerste verplaatsen zich met hoge snelheid, tot honderden kilometers per uur, en zijn vooral gevaarlijk door de enorme drukgolf die ze veroorzaken. Deze drukgolf kan bomen omblazen en de sneeuw in de longen van slachtoffers persen. Het tweede type lawine is gevaarlijk omdat hij mensen, of ook hele huizen, met zich mee sleurt en onder zich kan begraven. De sneeuw wordt daarbij veelal sterk aangedrukt en is moeilijk weg te graven. Onder de sneeuw kan een tekort aan zuurstof optreden, maar vooral ook een ophoping van kooldioxide uit de uitgeademde lucht van het slachtoffer, dat daardoor stikt. Behalve door verstikking, sterven veel slachtoffers van lawines door onderkoeling. De overlevingskans van een lawineslachtoffer daalt snel met het verstrijken van de tijd. Na 45 minuten kan nog maar een derde van de slachtoffers levend uit de sneeuw gehaald worden.
©Meteonet
Thermiekbellen kunnen tot 4.500 m (15.000 voet) hoog komen. Boven de 3 km (10000 voet) is het verplicht zuurstof mee te nemen. In bepaalde omstandigheden, zgn. "Golf"-vliegen, zijn hoogten van 9.000 m (30.000 voet) te halen. Het wereldrecord absolute hoogte staat op 14.938 meter (17/02/86) en de hoogte winst staat op 12.894 m (25/02/61). Beide hoogterecords staan op naam van Amerikanen en zijn gevlogen in Californië.
©Meteonet
Motregen ontstaat altijd in de onderste 1000 meter van de atmosfeer, vaak zelfs nog lager. Niet alleen vanwege de geringe druppelgrootte, maar ook omdat de neerslag laag "zit", kan motregen door de gewone neerslagradar niet "gezien" worden. De radar kijkt er vanaf een afstand van pakweg 100 kilometer overheen. Er is echter door TNO een speciale, zeer gevoelige radar ontwikkeld, die in 2007 is opgesteld bovenop de KNMI-meetmast in Cabauw. Deze radar is zelfs in staat om zeer fijne motregen te zien. Beelden van deze zogeheten Drizzle Radar zijn sinds kort beschikbaar op internet en wel op de site van Buienradar.
©Meteonet